Literatuur op de plaat



Een paar maanden geleden kwam ik door een gelukkig samenspel van speurzin en vindersgeluk in het bezit van twintig 45-toerenplaatjes die in de jaren 1959-1961 waren verschenen onder de reekstitel Stemmen van schrijvers. Die serie wekte mijn nieuwsgierigheid. Wie waren op het idee gekomen om de stemmen van schrijvers vast te leggen en op vinyl te verspreiden? Welke beweegredenen lagen eraan ten grondslag? Waarom juist deze schrijvers? Welke teksten droegen zij voor en hoe deden zij dat? Hoe werd de reeks destijds ontvangen door pers en publiek?
In het voorjaar van 2025 begon ik samen met drie studenten Nederlands aan de Rijksuniversiteit Groningen – Sophie Woerdman, Berend Oostenbrug en Hylke Boxem – aan het bestuderen van Stemmen van schrijvers. Dat gebeurde in de vorm van een onderzoeksatelier, waarin kleine groepen tweedejaarsstudenten zich bekwamen in het wetenschappelijke ambacht door gedurende een semester mee te werken aan het onderzoek van een van hun docenten. In deze kleine reeks artikelen brengen wij verslag uit van onze bevindingen. Wetenschappelijk onderzoek is nooit af en over de serie valt veel meer te schrijven dan wij hier doen. Dat geldt in nog sterkere mate voor de mediacontext waarin we Stemmen van schrijvers kunnen plaatsen. De reeks maakt deel uit van de lange geschiedenis van ‘literatuur buiten het boek’ (Van der Starre 2021), van literatuur als voordrachtskunst en van de relaties tussen literatuur en telkens weer nieuwe media en dragers. Het was ook wel aantrekkelijk dat er nog nauwelijks onderzoek was gedaan naar de reeks. Met uitzondering van een enkel inventariserend artikel (Mourits 2021) is er over ‘poëzie op de plaat’ nog weinig geschreven.
In deze reeks beschouwingen schenken we achtereenvolgens aandacht aan de ontstaansgeschiedenis en productie van Stemmen van schrijvers en aan de ontvangst van deze reeks in de literaire kritiek. Vervolgens gaan we dieper in op twee schrijvers en hun vinylen loopbaan, een carrière die met Stemmen van schrijvers begon: Simon Vinkenoog en Gerard Kornelis van het Reve.
Stemmen van schrijvers
Het initiatief voor de reeks Stemmen van schrijvers kwam van uitgeverij Querido (Maas 2004: 244-245). Deze uitgeverij, opgericht in 1915, wilde inspelen op het toenemende bezit van platenspelers in Nederlandse huishoudens en waagde zich op de audiomarkt. Het Literatuurmuseum bewaart een bescheiden hoeveelheid archiefstukken dat betrekking heeft op de reeks, waaronder een rondschrijven van de uitgeverij aan verschillende tijdschriftredacties, gedateerd 17 oktober 1955. De verwachtingen waren hooggespannen:
Stel u voor, dat u Zuster Bertken, Pieter Corneliszoon Hooft of Hieronymus van Alphen hun verzen kon horen voorlezen.
Stel u voor, dat dit nú mogelijk was. Helaas, eeuwenlang zijn mét de mensen hun stemmen gestorven. Van de poëten is slechts hun papieren zang gebleven. Aan de lezer is het overgelaten, deze stomme onsterfelijkheid tot geluid te verheffen.
Het voornemen om de stemmen van nog levende schrijvers vast te leggen behoefde wel enige toelichting. Was literatuur niet vooral een wereld van en op papier? Zeker, de uitgever koesterde de ‘zwijgzame welsprekendheid’ van boeken, maar wilde toch meer. Het twaalfde jaarboekje van Singel 262 (het adres van de uitgeverij) bestond behalve uit de vertrouwde lijst van leverbare boeken voor het jaar 1959/1960 en een bloemlezing uit het werk van zestien fondsauteurs (Gedichten lezen) uit ‘het eerste Singelgrammofoonplaatje’ onder de titel Gedichten horen. De inleiding van Gedichten lezen lichtte het nieuwe initiatief toe. ‘Dit schijfvormige Singeltje is geen singletje. De stemmen van zeven levende dichters zijn er met veertien gedichten op geconserveerd.’ En dat was nog maar een voorproefje. Voortvarend stelde de uitgever de reeks Stemmen van schrijvers in het vooruitzicht als ‘het sonore archief van de Nederlandse letteren’.
Betere boekhandel
Het initiatief voor de reeks lag bij Querido, maar gezien de nadruk die de uitgeverij legde op de archieffunctie lag het voor de hand om samen te werken met het Nederlands Letterkundig Museum. Daar leefden al langer plannen om stemmen van vooral oudere schrijvers vast te leggen. Ook kon het museum de verbinding tussen de schrijvers en de geluidsmensen verzorgen (Maas 2004: 244-245). Zo werd Stemmen van schrijvers een coproductie van uitgeverij en museum. Op 16 november 1959 belegde Querido een persconferentie. Naast de redactie werd een comité van aanbeveling gepresenteerd dat bestond uit een aantal gezaghebbende literaire organisaties: het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, de Vereniging van Letterkundigen, de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, de Stichting Openbaar Kunstbezit en de Raad voor de Kunst. Tijdens de persconferentie werd een voorlopig programma gepresenteerd voor het jaar 1960, bestaande uit maar liefst eenentwintig schrijvers die hun stem aan het plan wilden lenen. Nog eens tachtig andere auteurs hadden hun toekomstige medewerking toegezegd. Op 17 mei 1960 werden de eerste drie plaatjes feestelijk gepresenteerd bij de gerenommeerde boekhandel Voorhoeve en Dietrich in Rotterdam.
De plaatjes verschenen in een oplage van vijfhonderd tot duizend exemplaren (Sötemann 1990: 133). Dat de reeks werd gepresenteerd als hip & happening blijkt onder andere uit de paginagrote advertentie die de uitgeverij plaatste in het jongerenblad Twen/Taboe (Brems 2006: 252). Voor 6 gulden en 25 cent kon men bij de betere boekhandel in het bezit komen van een van de reeds verschenen plaatjes. De meeste delen raakten na enige tijd uitverkocht, andere bleven nog ruim tien jaar op de fondslijst van Querido staan (Sötemann 1990: 133).
Onontbeerlijk
Een reeks die zich tot doel stelde een ‘sonoor archief’ van de Nederlandse literatuur aan te leggen moest natuurlijk een grotere reikwijdte hebben dan het fonds van één uitgeverij. Om een groot aantal schrijvers van diverse pluimage aan de reeks te binden werd een driehoofdige redactie gevormd, bestaande uit Jacques den Haan, Gerrit Kouwenaar en Adriaan Morriën. Ook zou er een Vlaamse redactie aantreden, bestaande uit Marcel Coole, Maurice Roelants en Jan Walravens. ‘Voor Zuid-Afrika, Suriname en de Nederlandse Antillen worden adviseurs aangetrokken,’ aldus het rondschrijven van 17 oktober 1959. De reeks moest dus het gehele Nederlandse taalgebied bestrijken. ‘Hiermede zal een taak vervuld worden, welke van uitnemend belang geacht moet worden voor de Nederlandse cultuur, zowel voor het heden als voor de komende generaties.’ Veel schrijvers hadden reeds toegezegd. De eerste plaatjes konden met vertrouwen in het vooruitzicht worden gesteld.
De Nederlandse redactie was zorgvuldig samengesteld. Jacques den Haan (1908-1982) was behalve schrijver over het boekbedrijf ook een bekende boekhandelaar. Zijn brede netwerk in de wereld van het boek kwam goed van pas waar het aankwam op het adverteren en verspreiden van de reeks plaatjes.
Adriaan Morriën (1912-2002) had rond 1960 zijn sporen verdiend als dichter, criticus, tijdschriftredacteur, vertaler en adviseur van literaire uitgeverijen. In die laatste hoedanigheid werd hij alom erkend als ‘ontdekker’ van jonge schrijvers, onder wie Willem Frederik Hermans en Harry Mulisch. Hij was als dichter nog gedebuteerd in de laatste jaargang van het tijdschrift Forum, waardoor hij kon gelden als een schrijver die al voor de oorlog een zekere naam had verworven. Morriëns talrijke literaire vriendschappen met jongere en oudere schrijvers en zijn kennis van het literaire bedrijf waren onontbeerlijk, wilde Stemmen van schrijvers een duurzaam succes worden.
Saaie stemmen
Door toedoen van de derde redacteur, Gerrit Kouwenaar (1923-2014), zouden ook de Vijftigers aan de reeks kunnen worden verbonden. Voor Kouwenaar zelf bood deze klus ook op een ander gebied uitkomst. Dit was zijn kans om na talrijke omzwervingen eindelijk een vaste uitgever te vinden voor zijn eigen dichtbundels (Fortuin 2023: 263). Toen Querido hem in september 1959 vroeg om toe te treden tot de redactie van Stemmen van schrijvers hapte hij dan ook meteen toe.
De taakverdeling was helder. Kouwenaar zou zich inspannen om zijn mede-Vijftigers naar de studio van Bovema in Heemstede te lokken. Morriën zou de oudere auteurs aanschrijven (Molin 2005: 269). Telkens zouden twee schrijvers gedurende één studiosessie voorlezen uit eigen werk en zo per plaat ieder zeven en een halve minuut vullen. Het auteurshonorarium bedroeg honderd gulden (Stolk 2024, Zikken 1969: 19). Maar wie moest met wie op de plaat? Sommige koppels lagen voor de hand, zoals de generatiegenoten Adriaan Roland Holst en J.C. Bloem, de katholieke dichters Anton van Duinkerken en Jan Engelman, en het echtpaar Marga Minco en Bert Voeten. Soms moest de redactie zich schikken naar de wensen van de schrijvers. ‘Ik ben er niet dol op met Vinkenoog op één plaat te komen,’ schreef Hans Andreus aan Morriën op 6 november 1959 (Molin 2005: 574). Een oplossing lag voor de hand, want Kouwenaar kon op de plaat met Andreus, terwijl Vinkenoog werd gekoppeld aan Cees Nooteboom.
Kouwenaar spande zich ook in om Willem Frederik Hermans aan de serie te verbinden en wel met een fragment uit zijn door Kouwenaar bewonderde experimentele roman De God Denkbaar Denkbaar de God. Hermans wilde zijn medewerking wel toezeggen, maar hij eiste meer geld en bovendien ‘bliefde [hij] Simon Vestdijk niet op de keerzijde van zijn vinyl’ (Fortuin 2023: 263). Niet alleen vond Hermans de romans van Vestdijk weliswaar niet slecht maar toch te vaak er net naast, ook vreesde hij dat zijn De God Denkbaar, gepaard aan een ‘normale’ roman van Vestdijk, de indruk zou wekken dat hij een onverstaanbare schrijver zou zijn. Hermans wilde eventueel wel samen met F. Bordewijk op een plaat, maar toen hij Gedichten horen had beluisterd trok hij zich schielijk terug. Het was ‘een afschuwelijke verzameling saaie stemmen, die onzin staan te wauwelen,’ zo liet hij Kouwenaar weten (Fortuin 2023: 264).
Inlegvel
Het opnemen van de stemmen ging niet steeds even gemakkelijk, zo getuigde Querido-uitgever Reinold Kuipers later. De dichter Geerten Gossaert klapperde met zijn gebit, Herman van den Bergh kon het snuiven niet laten. Oudere en zieke schrijvers moesten thuis worden bezocht met mobiele opnameapparatuur. Hoe graag Morriën ook de stem van de broze Nescio wilde vastleggen, toen hij met de opnameploeg de schrijver thuis opzocht schrok hij zo van diens lichamelijke en geestelijke toestand dat een opname van de prozaschets ‘Pleziertrein’ er niet meer in zat. Nescio – geplaagd door verlies aan geestkracht, slecht bij stem en overmand door emoties tijdens het voorlezen van eigen werk – slaagde er ondanks de aanmoedigingen van zijn vrouw niet in om meer dan één zin verstaanbaar ten gehore brengen. Van de geluidsband werd nog wel een montage gemaakt, maar omdat de verstaanbaarheid veel te wensen overliet, besloot men om de opname niet uit te brengen. Zij wordt bewaard in het Literatuurmuseum (Molin 2005: 269, Frerichs 2021: 531-533). Voor Anna Blaman kwam de opnameploeg net op tijd. Op deel zeven leest zij een fragment voor uit wat haar laatste roman zou zijn, De verliezers. Zij is de enige schrijver van wie op de hoes een sterfdatum moest worden genoteerd: 13 juli 1960.
Tussen 1959 en 1961 zouden twintig plaatjes het licht zien (eenentwintig als we de smaakmaker Gedichten horen meetellen). De vormgeving was van boek- en bandontwerper Helmut Salden. Op de voorzijde van iedere hoes prijken de namen van de schrijvers met van ieder een fotoportret en een fragment in handschrift. Op de achterzijde staan beknopte biografische en vooral bibliografische gegevens over de schrijvers, aangeleverd door de documentatieafdeling van het Letterkundig Museum. De voorgedragen teksten staan afgedrukt op een los inlegvel.
Sonore archief
Dat niet iedere vernieuwing op de literaire markt ook meteen een succes is, blijkt uit de looptijd van de reeks Stemmen van schrijvers. Na twintig plaatjes hield de uitgeverij het voor gezien. Ook vergelijkbare initiatieven, zoals de reeks Literaire grammofoonplaten (een coproductie van De Bezige Bij en Philips), was geen lang leven beschoren. Die serie zou slechts drie delen tellen, met werk en stemmen van fondsauteurs Hugo Claus, Bert Schierbeek en Harry Mulisch. Een vierde deel, Lucebert leest, werd wel aangekondigd maar zou nooit verschijnen.
Stemmen van schrijvers is een rijke bron van onderzoek naar onder (veel) meer het mediabewustzijn van schrijvers rond 1960. Zo is het interessant dat in ieder geval twee schrijvers de drager zelf benoemen in hun voordracht. Zo kondigde Godfried Bomans zijn sprookje ‘Het geheim’ aan door de luisteraar te attenderen op de duur van zijn verhaal, precies zeven minuten en dertig seconden: ‘Dit is een kort sprookje, dat er net op kan.’ Simon Vinkenoog was de enige dichter die speciaal voor de gelegenheid nieuw werk schreef, waarvan de titel al verwees naar het plaatje op de draaischijf: ‘Stem uit de groef’. Berend Oostenbrug zal belichten hoe Vinkenoogs literaire loopbaan op vinyl verliep. Ook voor G.K. van het Reve betekende Stemmen van schrijvers het begin van een voordrachtscarrière, waarin het plaatje met de ‘vieze sprookjes’ Ik bak ze bruiner (1969) en de integrale voordracht van De avonden (1991) hoogtepunten zijn, zoals Hylke Boxem zal aantonen. Dat het succes van een reeks als Stemmen van schrijvers staat of valt met de waardering in de literaire kritiek en hoe het oordeel over de reeks uitviel laat Sophie Woerdman in haar bijdrage zien.
Stemmen van schrijvers was een begin. Na de vroege jaren zestig zouden er meer reeksen volgen, aanvankelijk op singletjes, later op langspeelplaten, cassettebandjes, compact discs en in podcasts. Wij hopen met onze reeks beschouwingen andere onderzoekers te inspireren om verder te werken aan het inventariseren en bestuderen van het sonore archief van de Nederlandse letteren.
Wij danken Bertram Mourits van het Literatuurmuseum en Martien Stege van de Universiteitsbibliotheek Groningen voor hun praktische ondersteuning en inzichten.
Bibliografie
Brems, H. (2006). Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005. Bert Bakker.
Fortuin, A. (2023). Men moet. Biografie van Gerrit Kouwenaar. Querido.
Frerichs, L. (2021). Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh. Van Oorschot.
Maas, N. (2004). Werken voor de eeuwigheid. Een geschiedenis van het Letterkundig Museum. Meulenhoff/Manteau.
Molin, R. (2005). Lieve rebel. Biografie van Adriaan Morriën. De Arbeiderspers.
Mourits, B. (2021). ‘“Een beetje muziek en de hele rest”. Literatuur en muziek op vinyl en CD: een inventarisatie’, in: Jaarboek Nederlandse Boekgeschiedenis 28, blz. 120-142.
Sötemann, A.L. (1990). Querido van 1915 tot 1990. Een uitgeverij. Amsterdam.
Starre, K van der. (2021). Poëzie buiten het boek. De circulatie en het gebruik van poëzie. Utrecht: Universiteit Utrecht [Proefschrift]
Stolk, F. (2024). ‘Fama non olet – Zikken, Kouwenaar en Haasse’, in: In den vrolijken hermeneut, 22 februari 2024 (fstolk.blogspot.com, laatste geraadpleegd 26 september 2025).
Zikken, A. (1969). ’s Morgens en ’s avonds niet bellen. De Arbeiderspers.
Discografie
Gedichten lezen / Gedichten horen. Singel 262. Amsterdam: Querido 1960.
Stemmen van schrijvers. Amsterdam: Querido / Den Haag: Letterkundig Museum, 1959-1961.
SVS 6001: Simon Carmiggelt en Belcampo
SVS 6002: Remco Campert en Gerard Kornelis van het Reve
SVS 6003: Adriaan van der Veen en Adriaan Morriën
SVS 6004: Simon Vinkenoog en Cees Nooteboom
SVS 6005: Gerrit Kouwenaar en Hans Andreus
SVS 6006: Annie Salomons en Ina Boudier-Bakker
SVS 6007: Alfred Kossmann en Anna Blaman
SVS 6008: Leo Vroman en Sybren Polet
SVS 6009: Theun de Vries en A. den Doolaard
SVS 6010: Annie M.G. Schmidt en Han G. Hoekstra
SVS 6111: Bertus Aafjes en Godfried Bomans
SVS 6112: Adriaan Roland Holst en J.C. Bloem
SVS 6113: J. Greshoff en H.W.J.M. Keuls
SVS 6114: Johan Fabricius en Antoon Coolen
SVS 6115: Guillaume van der Graft en Gabriël Smit
SVS 6116: Anton van Duinkerken en Jan Engelman
SVS 6117: Aya Zikken en Hella S. Haasse
SVS 6118: C. Buddingh’ en L.Th. Lehmann
SVS 6119: Marga Minco en Bert Voeten
SVS 6120: Maria Dermoût en Vincent Mahieu

Wat ontzettend goed, dat deze reeks onderzocht is. Opmaat voor meer onderzoek naar de Nederlandse voordrachtscultuur, waar eigenlijk weinig artikelen en onderzoek over te vinden zijn. Op Youtube staan een aantal van de singles. Ik hoop, dat de rechten (huh, zo veel commerciële waarde heeft dit toch niet!) geregeld kunnen worden en al deze singles, het genoemde bandmateriaal, openbaar gemaakt kunnen worden. Maar bijzonder veel dank voor dit artikel, waar wat meer inzicht over het ontstaan van de serie gegeven wordt.
Bij Singel 262 (label van Querido) verscheen de single ‘Stemmen van Schrijvers. Gedichten horen’, met daarop verzen van Victor E. van Vriesland, Herman van den Bergh, Jan Engelman, Anthonie Donker, Leo Vroman, Alfred Kossmann en Cees Nooteboom.
In mijn bezit is ook de single (label van Philips) ‘Hugo Claus leest’ (‘Literaire grammofoonplaat no. 1’) m.m.v. het trio Pim Jacobs.
Heel goed dat Matthijs Sanders dit onderzoek doet. Aan de lijst valt nog meer toe te voegen:
* Serie Levensbeelden, red. Tom Bouws (Uitg. St. Joris NV, Den Haag): schrijvers Ernest Claes, Berus Aafjes, Annie Salomons, Gabriël Smit, Ina Boudier-Bakker.
* Komrij & Gauthier: Dansen op spijkers, met gedicht zonder Dom (Utrecht editie) (Bezige Bij, 2009)
* Gezellig bijpraten. Carmiggelt leest Carmiggelt (VARA, z.j.)
* Gerard Reve leest De Avonden (VPRO, 1991)
en in buitencategorie:
* Alleen op een eiland. Dagboek van een eilandbewoner. Godfried Bomans en Jan Wolkers op Rottumerplaat (Rubinstein, 2006)
Een fervent verzamelaar was Cocteau-kenner Theo Festen (†), die zijn grote verzameling op CD’s en cassettebandjes (o.a. M. Nijhoff) schonk aan Poëziecentrum Nijmegen.
Ik heb hier ook nog – digitaal – een ‘Voice Record’ uit 1937, met daarop de (mogelijke stem) van Menno ter Braak.
In 2024 dook een opname uit 1903 op van de 19e eeuwse schrijver Justus van Maurik. Koning van de 19e eeuwse voordrachtsavonden
https://recordermagazine.nl/oudste-voor-de-nederlandse-markt-gemaakte-plaatopnamen-op-weergever-jubileum-cd/
Veel dank voor al deze interessante reacties. Voor wie het interesseert: komende zaterdag 15 november vertel ik in De Taalstaat iets over deze reeks en over ons onderzoek-in-onderwijs. Vanaf 11 uur op NPO Radio 1.
Zie voor meer informatie over poëzievoordrachten in de 20ste eeuw “Poëzie op podia. Een onvolledig overzicht – vanaf 1900”, https://www.nederlandsepoezie.org/pop/
Daarnaast: in de jaren ’20 en ’30 van de 20ste eeuw verzorgden enige regelmaat dichters op de radio voordrachten. Napluizen van kranten en radiogidsen uit die tijd (deels te traceren op http://www.delpher.nl ) zal veel informatie hierover opleveren. En wellicht een onderzoeker op het spoor zetten van mogelijk bewaard gebleven geluidsopnames uit die tijd.
In aansluiting op de reactie van Niels Bokhove hierboven: de unieke audiovisuele collectie van Theo Festen werd na uitvoerig overleg in 2016 door Festen geschonken aan het Poëziecentrum Nederland (PcN), in Nijmegen. Alle analoge opnames zijn eerst gedigitaliseerd. Daarna is de gehele collectie in de catalogus van het PcN ondergebracht. Voor een belangrijk deel zijn deze radio- en tv-opnames (N = 679) al van een uitgebreide inhoudsbeschrijving voorzien.
De catalogus is vrij toegankelijk via de rubriek ‘Geluid en beeld’ op de site van het PcN: https://www.poeziecentrumnederland.nl/
Ook al het andere geluid- en beeldmateriaal in bezit van het PcN is in deze catalogus opgenomen. Inclusief de collectie Festen gaat het om ruim 1400 items.