Het maken van een studiekeuze was voor mij een enorme opgave. Ik wist niet wat ik wilde, dus ik nam na mijn eindexamen gymnasium een tussenjaar waarin ik me rustig wilde gaan oriënteren. Ik kwam uit bij Taal- en cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht, een opleiding waarvan ik al iets afwist doordat een schoolvriendin dat was gaan doen. De voornaamste reden voor deze keuze was de hoofdrichting Postcolonial and Gender Studies: die sprak me aan, omdat fenomenen als discriminatie en emancipatie mij altijd hebben geïnteresseerd.
Door persoonlijke omstandigheden had ik wat uitloop in mijn eerste jaar. Zo kwam het dat ik in mijn tweede jaar eigenlijk per toeval een introducerend vak in de taalkunde volgde. Ik was gelijk verkocht. Ik las over de verstemlozing van de stemhebbende fricatieven in het Standaardnederlands, iets wat voor sommigen misschien een vaag en doodsaai onderwerp lijkt, maar wat mij mateloos fascineerde. Tijdens een college bekeken we de legendarische fittie in DWDD tussen taalwetenschapster Helen de Hoop en toenmalig Minister van Onderwijs Ronald Plasterk. Ik vond het een openbaring om te horen dat ‘taalfouten’ gewoon een functie kunnen hebben, en ik ergerde me wezenloos aan het koppige prescriptivisme van Plasterk. Ik schreef mijn paper over genderneutrale voornaamwoorden in het Engels, waarin mijn liefde voor taal en interesse in gender samenkwamen. Bij het afronden van dit vak wist ik: dít is wat ik wil gaan doen. Op het allerlaatste moment, tijdens de wijzigingsdagen, schreef ik me in voor de hoofdrichting Taalkunde.
Nederlands en taalwetenschap
Had ik eerder geweten dat er zoiets als taalkunde bestond, dan was ik dat waarschijnlijk gelijk gaan studeren. Maar op de middelbare school had ik er nog nooit van gehoord. Ik hield van taal en ik wist dat ik bijvoorbeeld Nederlands kon gaan studeren (maar dat leek me te Nederlands), of Engels (maar dat was me te Engels). Taalwetenschap bleek achteraf wat ik zocht. Een studie waaraan geen literatuur te pas komt, noch het leren van grammaticaregels en het stampen van rijtjes; een studie die niet specifiek naar één taal kijkt, maar naar taal als fenomeen. Uiteindelijk is dat wat ik nu in de praktijk doe, zij het via een kleine omweg. En ergens ben ik juist ook wel blij met die omweg, aangezien ik binnen Taal- en cultuurstudies van allerlei verschillende disciplines heb kunnen proeven en mede daardoor weet dat ik me binnen de taalkunde echt thuis voel. Toch blijf ik het tegelijkertijd zonde vinden dat ik hier zo laat achter kwam, want ik ben vast niet de enige die voor een studiekeuze kwam te staan zonder te weten dat taalwetenschap een optie was.
Op de middelbare school had ik een bevlogen en charismatische docente Nederlands. Haar manier van lesgeven en mijn voorliefde voor taal maakten dat Nederlands één van mijn favoriete vakken was. Desondanks heb ik nooit serieus overwogen om Nederlands te gaan studeren, en ik heb me er eigenlijk ook nooit in verdiept. Achteraf denk ik dat dit komt doordat op school de nadruk ligt op het leren van de regels, terwijl ik juist geïnteresseerd blijk te zijn in de situaties waarin daarvan afgeweken wordt. Vanuit taalkundig perspectief ben ik het Nederlands op andere, nieuwe manieren gaan waarderen. Ik heb mijn draai gevonden binnen de taalkunde, maar als ik nu kijk naar wat de studie Nederlands eigenlijk inhoudt, denk ik dat ik die misschien toch ook wel leuk had gevonden.
Taalkundemiddag
Het was diezelfde docente Nederlands van wie ik een paar weken geleden plotseling een mail kreeg, en wel naar aanleiding van mijn eerste blog hier op Neerlandistiek. Ze vertelde dat er een taalkundemiddag georganiseerd werd voor 5 vwo, en vroeg of ik daar een workshop wilde komen geven. Op een taalkundemiddag! Voor 5 vwo!
Deze taalkundemiddag vond plaats op dinsdag 16 november. Vijf andere sprekers en ik hebben verteld over ons onderzoek in verschillende takken van de taalkunde. Ik vertelde over de invloed van taal op hoe we naar de wereld kijken, aan de hand mijn bachelorscriptie over genderneutrale voornaamwoorden; anderen hadden het over robotcommunicatie, forensische taalkunde, ‘goed’ en ‘fout’ taalgebruik, morfologische taalontwikkeling bij kinderen, en het belang van taal bij tellen en rekenen. Deze workshops dienden als inspiratie voor de leerlingen, want ze gaan zelf ook een taalkundig onderzoekje uitvoeren.
Ik vermoed dat ik zo’n taalkundemiddag en het schrijven van een onderzoeksverslag fantastisch had gevonden als 5 vwo’er. Het was voor mij dan ook een hele eer om als ‘taalwetenschapster in spe’ hieraan een bijdrage te mogen leveren. Ik weet niet of er andere middelbare scholen zijn die hun leerlingen op een vergelijkbare manier kennis laten maken met taalkunde, maar ik hoop het van harte. Ik hoorde dat verschillende leerlingen al interessante onderwerpen gevonden hadden – wie weet gaat er bij sommigen een taalkundig lichtje branden. Ikzelf sta inmiddels in vuur en vlam voor de taalwetenschap, en dat gun ik iedereen.
Laat een reactie achter