Recensiedokter Evi Aarens diagnosticeert literaire recensies. Vandaag de vraag waarom de recensenten van kwaliteitskranten zo clichématig reageren op Marieke Lucas Rijnevelds Komijnsplitsers (Atlas Contact, 2022).
Er is een goede reden een abonnement te nemen op de Vlaamse Poëziekrant. Helaas variëren de recensies sterk in kwaliteit, maar de interviews met dichters zijn erg de moeite waard. Mijn favoriete rubriek is de column van de literaire vrijwelalleskunner Paul Claes. ‘De westerse lyriek heeft een merkwaardige ontwikkeling doorgemaakt,’ stelt hij in het januarinummer. ‘De lyricus, die ooit de spreekbuis van zijn gemeenschap was, heeft zich teruggetrokken in de ivorentoren van het eigen ik.’ Het is een ontwikkeling die ook de Lage Landen heeft aangedaan, en in Nederland leidde tot de bekende uitspraak van Willem Kloos: ‘Poëzie is de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie.’ Claes betreurt deze ontwikkeling, en citeert met instemming Jorge Luis Borges, die concludeerde dat de poëtica van de individuele zelfexpressie eigenlijk alleen maar slechte literatuur heeft opgeleverd. Ik ben het daarmee eens.
Genereus
Ondanks deze strenge standpunten blijft de literatuur zelf altijd glibberig en ongrijpbaar. Altijd weer staat er een schrijver of dichter op die zich aan alle regels onttrekt. In Nederland heet de uitzondering die de gouden regel van Borges, Claes en Aarens bevestigt Marieke Lucas Rijneveld. Zijn lyriek is uiterst persoonlijk en expressief maar hij weet er, warempel, ongekend krachtige literatuur van te maken. Onlangs verscheen zijn derde bundel, Komijnsplitsers, en de verzamelde critici weten zich geen raad.
Ik vind het ook geen eenvoudige poëzie om te lezen. Ik heb dat bij de beste dichters: al na enkele regels slepen de beelden en woorden mij mee, volgt associatie op associatie, en groeit het verlangen om zélf te gaan dichten. Dat is een compliment, maar voor het voltooien van de lectuur geen goede zaak. Over Marieke Lucas Rijnevelds debuutbundel Kalfsvlies (2015) heb ik om die reden bijna twee jaar gedaan. Idem dito met de opvolger Fantoommerrie uit 2019. Nu is daar Komijnsplitsers, zijn meest gebalanceerde en voldragen bundel tot nu toe. Het is opgedragen aan ‘alle mensenkinderen’. Na een eerste lezing weet ik dat ik opnieuw veel tijd nodig zal hebben om deze gedichten op waarde te schatten. Rijneveld is de meest genereuze dichter van zijn generatie, een generatie van millenialpoëten wiens gedichten worden gekenmerkt door een prozaïsche drang naar kleine, individuele bespiegelingen. De lyriek van de glimp, heb ik dit elders genoemd. In Rijnevelds gedichten brengen de beschreven gevoelens en gedachten op zich al veel teweeg, maar ze krijgen een nog bredere zeggingskracht door de romige gulzigheid van de taal. Rijneveld wéét wanneer hij buiten de lijnen kleurt. Ook als hij uit de bocht vliegt of bewust het melodrama induikt is het een genoegen dat te mogen lezen. Het is hemeltergend, jaloersmakend irritant. Zelfs zijn slechte gedichten zijn goed.
Calvinisten
Wat opvalt aan de recensies van Marieke Lucas Rijnevelds eerste twee dichtbundels, is dat ze allemaal dezelfde conventies volgen. Als je er eenmaal een paar hebt gelezen, kun je er in een handomdraai zelf een schrijven. Ook de eerste recensies van de nieuweling volgen datzelfde uitgekauwde patroon. Iedereen waardeert het buitelende karakter van de vele sferen en beelden die deze poëzie aanwendt, iedereen citeert er uitbundig op los, gevolgd door een conclusie die in vier woorden is samen te vatten: Rijneveld schrapt niet genoeg.
Zo begint Geertjan de Vugt in De Volkskrant van 20 januari over Rijnevelds ‘volle verzen’ die ‘overlopen’ van betekenis. Na een lange opsomming van citaten concludeert hij: ‘Er zijn er die van minder gek zouden worden.’ Op dezelfde dag verscheen in Trouw de bespreking van Janita Monna. Ook zij grasduint op de voor haar gebruikelijke wijze door de bundel om de ‘onstuitbare’ ‘schrijfdrift’ van Rijneveld aan de hand van allerlei fragmentjes te beschrijven. Jammer dat de sprekende regels soms ‘met te veel uitleg’ glad worden gestreken, is haar conclusie. Jeroen Dera volgt in De Standaard ongeveer hetzelfde patroon. Zijn bespreking van 22 januari bestaat ook al uit een aaneenrijging van korte citaten. Rijnevelds bundel is samengesteld uit gedichten die – het zal u niet meer verbazen – ‘opnieuw sterk uitdijen’ en ‘boordevol herhalingen, parallellismen en ellipsen’ staan. De recensent is kritisch in zijn eindoordeel. Hij komt te veel clichés en gemeenplaatsen tegen die ‘rigoureus geschrapt moeten worden’. Hij geeft een aantal voorbeelden, zoals: ‘wat je wil is rust, je door een zee / van wilde bloemen begeven.’ Erg bijzonder is deze versregel niet, maar een gemeenplaatsen zou ik het ook niet noemen. In De Tijd van datzelfde weekend mag Chef cultuur Koen van Boxem zijn gedachten over Komijnsplitsers met de lezer delen. Hij meldt dat Rijneveld twee bejubelde romans schreef maar zelf meer van poëzie houdt: ‘Daarin kan hij zich helemaal uitleven.’ Hierna raakt de Chef cultuur verstrikt in zijn eigen betoog. Rijneveld poëzie dwingt de lezer tot langzaam lezen, wat haaks staat op ons snelle, digitale tijdperk, schrijft hij. Maar een paar regels later ergert hij zich aan ‘een zekere jachtigheid’ in de gedichten, waardoor ‘Rijneveld het leven in 2022’ capteert.
Het zijn besprekingen die stuk voor stuk een afgeraffelde indruk maken. Bovendien presenteren deze critici zich als steile calvinisten die Rijnevelds barokke kathedraal wat aan de drukke kant vinden. Het is een oordeel dat meer zegt over hun smalle poëzieopvatting dan over het werk dat wordt besproken.
Ondanks dit inwisselbare haastwerk vrees ik dat iedereen tevreden zal zijn. De krant is weer gevuld, de recensent heeft gelijk bij verschijning een bundel besproken die de komende tijd breed in de belangstelling zal staan, en elke recensie bevat minstens één enthousiaste regel die de uitgeverij op de flap van de volgende druk kan zetten. De enige verliezer is de literatuur, omdat op deze manier geen bijdrage wordt geleverd aan de grondige receptie die deze bundel verdient. Dit is niet in de eerste plaats de schuld van de recensenten, maar van de journalistieke directies en hoofdredacteuren, die voor degelijke poëziekritiek steeds minder ruimte vrijmaken.
Autofictie
Dat het ook anders kan toont de bespreking van Marie-José Klaver, die in hetzelfde weekend op Neerlandistiek verscheen. Het voordeel van een online tijdschrift is de beschikbare ruimte. Klaver gaat net als Van Boxem op de autobiografische tour, aan de hand van een mooi essay van Yra van Dijk over Arnon Grunberg. Zij doet dit niet vanuit een voyeuristisch motief maar om, in lijn met Van Dijk, te ontdekken hoe een schrijver zijn autobiografie inzet als een van de ingrediënten om literatuur mee te maken. Het creëren van spanning tussen wat ‘echt’ is en wat fictie is voor Grunberg altijd inzet geweest van het literaire spel. Klaver suggereert dat dit voor Rijneveld waarschijnlijk ook het geval is.
Klaver plaatst het werk van Rijneveld in de traditie van de dubbelzinnige autofictie, die heerlijke traditie waarin schrijvers fictie creëren door dicht tegen de waarheid van hun eigen leven aan te schurken. In die lezing is Komijnsplitsers niet in de eerste plaats een bundel over Rijnevelds transitie van vrouw naar man. Eerder is het een manier om door middel van eigen ervaringen vorm te geven aan het ambivalente transformatieproces dat elk mensenleven kenmerkt. Omnia mutantur, nihil interit. Transformatie van alles wat leeft is het gegeven waar dichters sinds Ovidius poëzie van maken, en waar Rijneveld zich in Komijnsplitsers opnieuw toe wil verhouden. Dit maakt hem tot een hedendaagse ‘spreekbuis van de gemeenschap’, in de woorden van Paul Claes, in plaats van een allerindividueelste vertolker van de allerindividueelste emotie.
Ik weet niet of de autobiografische insteek van Klaver mij volledig overtuigt. Maar ik heb bewondering voor haar poging iets te proberen wat de kwaliteitskranten jammerlijk hebben nagelaten. Klaver zet de nieuwste Rijneveld in een brede literaire context. Hiermee wordt een begin gemaakt met de plaatsing van deze bundel in de literatuur van onze tijd. Een recensent moet niet in de eerste plaats beschrijven en citeren maar oordelen, en de lezer handvaten aanreiken om het werk een plek te kunnen geven.
Ook ik ben nog lang niet klaar met Komijnsplitsers, maar deze conclusie kan ik alvast trekken: het is een groot voorrecht in dit tijdsgewricht te mogen leven, en door Rijneveld als mensenkind te worden toegezongen.
frans-joseph claessens zegt
Prima verdediging van wat goed is.
Adrie Floris zegt
Een mooi afgewogen (en bewogen) artikel over een bijzondere bundel.
Jammer dat in de laatste paar zinnen een voor mij storende spelfout zit: “handvaten” in plaats van “handvatten”. Helaas staat zo’n fout aan het eind van dit mooie stuk. Als dit in het begin was geschreven, viel het minder op en stoorde het mij minder.
Marc van Oostendorp zegt
Wij weten natuurlijk niet hoe u het begrip ‘spelfout’ interpreteert, maar handvaten staat in het Groene Boekje: https://woordenlijst.org/#/?q=handvaten
Adrie Floris zegt
Blijkbaar hecht ik meer aan de meest gangbare spelling. Ook het witte en groene boekje zijn hierover blijkbaar niet eensgezind. Desalniettemin een heel mooi artikel over een heel mooie bundel van een heel goede schrijver.
Marja Weers zegt
Handvaten zitten aan het stuur van je fiets. In deze context is handvatten in mijn taalgevoel meer op zijn plaats. Of een woord ‘correct’ gespeld is, hangt ook van de context af – soms heeft dit met betekenis te maken, soms met functie (bedoeld vs bedoelt). In dat laatste geval is er echt sprake van goed/fout, in het eerste speelt het taalgevoel van de lezer/schrijver/spreker ook een rol. Zo heb ik dit ooit geleerd in mijn studie Neerlandistiek, en zo geniet ik van het steeds weer proeven van de levende taal.
Dank voor het mooie artikel van Evi Arens.