In het dagelijks leven zijn we regelmatig met elkaar in gesprek. Tijdens deze gesprekken wisselen sprekers voortdurend van beurt. Dit noemen we een ‘beurtwisseling’. Om een gesprek vloeiend te laten verlopen, is het belangrijk om als luisteraar een beurtwisseling te voorspellen. Als de luisteraar het einde van de sprekersbeurt niet voorspelt, vallen er ongemakkelijke stiltes. In het kader van mijn Honours-traject aan de Radboud Universiteit heb ik onderzocht of jonge kinderen talige informatie, zoals woordvolgorde, in kunnen zetten om beurtwisselingen te voorspellen. Het originele plan was om ook te kijken naar kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS), maar dit is helaas niet gelukt in de afgelopen twee jaar.
Beurtwisselingen
Als mensen met elkaar praten, wisselen ze regelmatig van sprekersbeurt: soms zijn ze spreker, soms luisteraar. Een gesprek kenmerkt zich door dit soort ‘beurtwisselingen’, waarin een luisteraar de sprekersbeurt van een spreker kan overnemen. Om te weten wanneer het zijn beurt is, zal de luisteraar tijdens het luisteren moeten voorspellen wanneer hij mag gaan spreken. Maar hoe weet je wanneer zo’n beurtwisseling gaat plaatsvinden?
Beurtwisselingen kunnen voorspeld worden aan de hand van talige en niet-talige aanwijzingen. Voor dit onderzoek heb ik specifiek gekeken naar de talige aanwijzingen, zoals toonhoogte en de zinsvolgorde van een zin. De structuur van een zin speelt namelijk mee in hoe goed je een beurtwisseling kunt voorspellen. Na een vraagzin verwacht je namelijk eerder een wisseling in sprekersbeurt dan na een beschrijvende zin. Hierbij heb ik gebruik gemaakt van de ja/nee-vraag. In het Nederlands kenmerkt een ja/nee-vraag zich door twee talige aanwijzingen: de stijging van de toonhoogte aan het einde van de zin en de verandering van woordvolgorde. In het laatste geval komt het werkwoord op de eerste zinsplaats voor het onderwerp, terwijl het werkwoord na het onderwerp komt in beschrijvende zinnen. Bijvoorbeeld: ‘Ik kan hem een peer geven’ is een beschrijvende zin en ‘Kan ik hem een peer geven?’ is een vragende zin. De beschreven talige aanwijzingen geven al vroeg in de zin aan dat er een vraag komt, waardoor je als luisteraar je kan voorbereiden op de aankomende sprekersbeurt.
Het ‘vraag-effect’
Lammertink en collega’s (2015) hebben kinderen en volwassenen naar animatiefilmpjes laten kijken, waarin een gesprek tussen twee karakters werd vertoond. Door het gebruik van karakters konden non-verbale effecten, zoals handgebaren, worden uitgesloten. Tijdens het kijken naar de filmpjes werden de oogbewegingen van de kinderen en volwassenen gevolgd. Via de oogbewegingen kon nauwkeurig worden bepaald of de deelnemers een beurtwisseling voorspelden of niet. Uit de resultaten blijkt dat zowel kinderen zonder TOS (24-33 maanden) als volwassenen meer beurtwisselingen verwachten na het horen van vraagzinnen.
Kinderen met TOS en beurtwisseling
Om een gesprek vlot te laten verlopen, moeten luisteraars voldoende kennis van de taal hebben om talige aanwijzingen te begrijpen en te kunnen gebruiken voor het voorspellen van een beurtwisseling. Hierbij is het belangrijk om vraagzinnen en beschrijvende zinnen van elkaar te kunnen onderscheiden. Helaas is dit niet voor iedereen even gemakkelijk. Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) hebben moeite met het verwerken van talige informatie, waaronder de opbouw van zinnen en de gespreksvaardigheden. Zij gebruiken vaak een foutieve woordvolgorde in de zin en ervaren moeite met het tot zich nemen van de structuur in een gesprek. Kinderen met TOS beschikken niet over voldoende gespreksvaardigheden om op de juiste momenten in het gesprek de beurt over te nemen of af te geven, blijkt uit onderzoek. Het gevolg is dat het beurtwisselingsproces verstoord raakt. Het is alleen nog onduidelijk waardoor dat komt, en dat wilde ik aanvankelijk in mijn studie onderzoeken.
Mijn onderzoek
De afgelopen twee jaar heb ik mezelf verdiept in beurtwisseling en kinderen met TOS tijdens mijn tweejarige disciplinaire Honours-project aan de faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit. Dit project heb ik uitgevoerd onder begeleiding van prof. dr. Paula Fikkert (Radboud Universiteit) en Imme Lammertink (Postdoctoraal onderzoeker bij Kentalis en de Universiteit van Amsterdam). Tijdens mijn project wilde ik kijken of kinderen met TOS meer moeite hadden met het voorspellen van een beurtwisseling in een gesprek tussen twee geanimeerde, vrouwelijke karakters dan kinderen zonder TOS. Door praktische omstandigheden en Covid-19 was het helaas niet mogelijk om ook kinderen met TOS te testen. Uiteindelijk werden er wel 21 twee- en driejarige kinderen zonder TOS getest.
De kinderen kregen video’s te zien, waarin twee geanimeerde vrouwelijke karakters in gesprek zijn over kindvriendelijke onderwerpen, zoals verjaardagen (zie de afbeelding). De gesprekken werden aan de kinderen getoond via een laptop waarop een eye-tracker was gemonteerd. Dit is een camera waarmee oogbewegingen gemeten worden en die dus meet naar welk karakter de kinderen keken en op welk moment. De oogbewegingen werden gebruikt om te kijken of kinderen kunnen voorspellen wanneer er beurtwisselingen gaan plaatsvinden. Als het kind al naar het karakter kijkt dat niet aan het spreken is terwijl het andere karakter nog praat, dan kan er worden gezegd dat het kind een beurtwisseling voorspelt. Maar als het kind naar de luisteraar kijkt wanneer deze al begonnen was met zijn beurt, dan spreken we niet van een voorspelling.
Resultaten
Uit het korte onderzoek dat ik heb gedaan, kan heel voorzichtig worden geconcludeerd dat kinderen met een normale taalontwikkeling op driejarige leeftijd beurtwisselingen kunnen voorspellen en dat zowel tweejarigen als driejarigen meer beurtwisselingen voorspellen voor vraagzinnen dan voor declaratieve zinnen. Omdat er nog geen statistische toetsen zijn gedraaid, kunnen er nog geen harde conclusies getrokken worden. Verder bleek uit de data dat de driejarigen meer beurtwisselingen voorspelden voor vraagzinnen dan de tweejarigen. Dit zou kunnen komen doordat deze kinderen de talige aanwijzingen steeds beter gaan inzetten om een beurtwisseling te voorspellen en daardoor ook beter worden in het voorspellen.
Helaas was de gelegenheid er niet om in de afgelopen twee jaar ook kinderen met TOS te testen. Ik kan op dit moment nog niet zeggen hoe goed zij zijn in het voorspellen van een beurtwisseling in een gesprek aan de hand van talige aanwijzingen. In verder onderzoek is het daarom belangrijk om kinderen met TOS te gaan testen en in kaart te brengen of er enig verband aan te tonen is tussen de moeite die zij ervaren met talige aanwijzingen in een zin en het voorspellen van een sprekerswissel. Op deze manier wordt er een nieuwe invalshoek belicht in de relatie tussen hun gespreksvaardigheden en hun verwerking van talige aanwijzingen.
Merel Vermeer studeert Nederlandse Taal en Cultuur aan de Radboud Universiteit.
Laat een reactie achter