De recensiedokter (12 en slot)
In twaalf afleveringen diagnosticeerde Recensiedokter Evi Aarens de literaire kritiek. Vandaag haar laatste bijdrage over de triviale poëzie-enquête van Awater en Poëziekrant.
‘Laten we beginnen met de niet gestelde nulde vraag. Waarom dichters/kritici lastig gevallen met elf ernstige, misschien wel saaie vragen over de poëzie en het functioneren daarvan? Eerlijk gezegd, we weten het zelf ook niet helemaal.’
Zo begonnen Rob Schouten en Peter de Boer in 1983 een essay over de resultaten van de poëzie-enquête die literair tijdschrift Maatstaf hield onder achttien dichters en poëziecritici die op dat moment invloedrijk werden geacht. De vraag waarmee Schouten en De Boer hun eindbeschouwing begonnen doet vermoeden dat de resultaten van die exercitie behoorlijk tegenvielen. Dit is niet zo gek, want de redactie van Maatstaf koos voor een methode die bij voorbaat gedoemd was te mislukken: veel ‘experts’ vragen wat ze ergens van vinden, in de hoop tot nieuwe inzichten te komen.
Maatstaf nodigde vierendertig dichters en critici uit om deel te nemen aan de enquête. Ongeveer de helft had daar geen zin in, inclusief een aantal van de belangrijkste dichters en critici van dat moment. Onder andere Rutger Kopland, Hans Faverey, Kees Fens, Willem Jan Otten, Gerrit Krol, Lucebert, Rudy Kousbroek, Kees Ouwens en Adriaan Morriën bedankten voor de eer. Zij die wel bereid waren mee te doen (waaronder Herman de Coninck, Boudewijn Büch, T. van Deel, J. Eijkelboom en de enige vrouw in het gezelschap: Elly de Waard) kregen vervolgens een aantal slecht geformuleerde vragen voorgeschoteld waar een beetje kunstenaar de neus voor optrekt.
Op een paar prikkelende opmerkingen van Boudewijn Büch na, die onder andere pleitte voor een interneringskamp voor dichters die hem tegenstonden, leverde de Maatstaf-enquête weinig op. Het was een dappere maar mislukte oefening om nooit meer te herhalen.
Grote inzichten
Fail again, fail better, moet Joris van Casteren hebben gedacht toen hij in 2001 het teleurstellende format van de poëzie-enquête voor De Groene Amsterdammer opnieuw uit de kast haalde. Ook hij citeerde de openingswoorden van Schouten en De Boer uit 1983 en voegde toe dat hij ook geen goede reden kon bedenken de enquête uit te voeren, ‘behalve dat het Maatstaf-onderzoek alweer achttien jaar geleden plaatsvond en het dus tijd is voor een update.’
Van Casteren nodigde zesentwintig dichters, critici en poëzieredacteurs uit, waarvan er slechts acht positief reageerden. Omdat hij betere vragen stelde dan zijn voorgangers leverde zijn enquête wat meer lezenswaardige opinies op. Zo verkondigde Maarten Doorman dat uitgevers veel te veel poëzie uitgeven. ‘Dat lijkt mooi maar werkt contraproductief.’ Anton Korteweg hekelde vooral de thematische bloemlezingen over de dood, de liefde en de lente. ‘De staat moet met zijn grijpgrage klauwen van de poëzie afblijven, maar wél grof geld in deze schoonste aller kunsten steken,’ antwoordde Pieter Boskma op de vraag of de overheid het lezen van poëzie moet stimuleren. ‘Dichters zijn tenslotte onze hersenboeren, en waarom wel miljarden steken in gewone boeren, en geen cent in de agrariërs van de geest?’
Ook de poëzie-enquête van De Groene leverde geen grote inzichten op, maar er waren in elk geval wel een aantal uitgesproken dichters aan het woord die een mening of oordeel durfden te ventileren over de stand van zaken in de poëzie.
Maar door
Dat is niet langer het geval, is mijn conclusie na het lezen van de meest recente poëzie-enquête, ditmaal uitgevoerd als co-productie van de poëzietijdschriften Awater en Poëziekrant. Kritische reflecties over het nut van de gestandaardiseerde vragenlijst zoals we die bij Maatstaf en De Groene tegenkwamen, ontbreken ditmaal. Wat opvalt aan de lijst met dertig hedendaagse dichters is hoeveel leidende namen er ontbreken. Op de sociale media melden enkele dichters inmiddels dat ze wel waren gevraagd maar geen zin of tijd hadden om mee te doen. Het ontbreken van de lijst met neezeggers doet de autoriteit van deze enquête geen goed. De initiatiefnemers komen over als de voetbalcoach die een onbelangrijke, vriendschappelijke wedstrijd gaat spelen en daarom heel veel bankzitters opstelt.
De resultaten van de enquête worden dit jaar besproken aan de hand van een uitgebreide samenvatting gemaakt door Thomas Möhlmann en Carl de Strycker en essays geschreven door Dirk de Geest, Rob Schouten en Jan Baeke. De tweeëndertig pagina’s proza die dit heeft opgeleverd staan vol nietszeggende gemeenplaatsen en algemeen bekende constateringen. Daarnaast worden een aantal opmerkelijke en analyse-waardige ontwikkelingen in de huidige poëzie gemist. Dit dossier is een aanfluiting.
Opvallend is vooral dat de deelnemende dichters vrijwel niets te zeggen hebben over de staat van de poëzie. Anders dan Joris van Casteren maken Poëziekrant en Awater opnieuw gebruik van ambtelijk geformuleerde vragen, wat in vrijwel geen enkel geval tot een boeiende respons leidt. Zo is de eerste vraag of er volgens de dichters nog sprake is van stromingen in de Nederlandstalige poëzie. De antwoorden?
Dat weet ik niet.
Ik vind dit een moeilijke vraag.
‘Ja wat noem je een stroming? Ik zie wel verschillende houdingen, mentaliteiten, affiniteiten…’
Ik weet niet of ik stromingen zie, misschien wel bepaalde neigingen.
Deze vragen lijken me soms meer geschikt voor de literatuurwetenschapper dan voor de dichter(es).
En zo gaat het maar door. Je vraagt je af waarom dichters die niets te vertellen hebben over de staat van de poëzie meedoen aan een enquête over de staat van de poëzie.
Natuurverschijnsel
Maar goed, er zijn volgens de uitverkoren dichters van de Lage Landen eigenlijk geen stromingen meer in de poëzie. Ook constateren ze dat er geen sprake meer is van polemiek of poëticaal debat, wat waarschijnlijk komt omdat dichters vandaag de dag een ‘metaperspectief’ missen. Een aantal evidente ontwikkelingen passeert de revue, zoals de verspokenwordisering van de poëzie en de steeds dominantere positie van schrijfopleidingen in het literaire veld. Maar geen van de geïnterviewden heeft daarover iets interessants te vertellen. Iedereen vindt alles wel best. Dat is tenminste de indruk die het samenvattende essay van Möhlmann en De Strycker wekt.
Wie er eens goed voor gaat zitten, komt tot de ontdekking dat de meer kritische opmerkingen het samenvattende essay niet hebben gehaald. Online zijn de volledige antwoorden van de dertig deelnemers na te lezen. Diep verborgen in een smakeloze brij van triviale commentaren valt hier en daar wel iets te vinden wat de moeite waard is.
Een voorbeeld: Anne Vegter is kritisch over wat ze de ‘Spokenwordwave’ noemt, omdat de beweging in haar ogen eerder sociologisch dan literair is geïnspireerd. Spoken word is een golf die in de Verenigde Staten is ontstaan en nu ook over de Europese stranden uitwaaiert. Maar als dit fenomeen zoals Vegter stelt nauwelijks door literaire ambities wordt gedragen, waarom wordt er dan zoveel aandacht aan besteed? Waarom houden serieuze poëzietijdschriften, literaire festivals en subsidieverstrekkers zich er überhaupt mee bezig? Een beetje interviewer had hierop doorgevraagd. Maar het format van de gestandaardiseerde enquête laat dat helaas niet toe. Möhlmann en De Strycker nemen Vegters opmerking niet op in hun eindverslag. Dat is doodzonde, omdat een analyse als die van Vegter had kunnen bijdragen tot het poëticale debat dat nu door iedereen wordt gemist. Het ontbreken van debat wordt gepresenteerd als een natuurverschijnsel. In de praktijk is het een bewuste keuze van de literaire instituties, waaronder tijdschriften als Poëziekrant en Awater, om voor dat debat geen ruimte vrij te maken.
Afwezigheid
Dit debat vindt ondertussen wel degelijk plaats, alleen niet langer op de plekken waar dit soort discussie traditioneel een thuis vond. Poëticale debatten zijn niet langer te vinden in gedrukte tijdschriften en kranten, maar in de digitale domeinen van literaire podcasts en online platforms als Neerlandistiek, Tzum en Hard//hoofd. De deelnemende dichters lijken zich hier niet van bewust.
Wat verder opvalt is dat een aantal belangrijke ontwikkelingen en opvallende gebeurtenissen van de afgelopen tijd door niemand wordt genoemd. Dichters beklagen zich over de afnemende belangstelling voor poëzie. Maar het afgelopen jaar stond Marieke Lucas Rijneveld met zijn dichtbundel Komijnsplitsers maar liefst twaalf weken in de Bestseller 60. Hoe is dat te verklaren? Niemand die er iets over zegt. Wie de poëzie volgt ziet ook dat de traditionele dichtbundel (vrij letterlijk de bundeling van de pakweg veertig recentste gedichten van een dichter) langzaam verdwijnt, ten gunste van publicaties waarin vaak één thema of overkoepelend verhaal centraal staat. Ook deze evidente en boeiende ontwikkeling blijft onbesproken.
Dirk de Geest, Rob Schouten en Jan Baeke maken aan de hand van de enquêteresultaten alle drie een ommetje door het poëzielandschap, maar komen in hun essays ook al niet tot nieuwe conclusies of opvallende reflecties. Mooi is de loftrompet die Dirk de Geest steekt over Jozef Deleu. Deze dichter en hoofdredacteur van Het Liegend Konijn is wellicht de enige persoon in de Lage Landen die alle nieuwe Nederlandstalige poëzie tot zich neemt. Daarnaast beoordeelt hij jaar in jaar uit vele duizenden ongepubliceerde gedichten van vrijwel alle dichters van Nederland en Vlaanderen. Ik vermoed dat er in Deleu meer deskundigheid schuilt dan in de dertig verzamelde respondenten bij elkaar. Zijn afwezigheid in deze poëzie-enquête is een majeure zwakte. Heeft hij geen uitnodiging ontvangen of heeft hij wijselijk besloten voor de eer te bedanken?
Verzaakt
Grote namen die ontbreken, dichters die eigenlijk niks durven te vinden en analyses die weinig toevoegen. Dat is dit jaar de schrale oogst van de grote co-productie tussen Poëziekrant en Awater. Het was beter geweest als de samenwerkende redacties kritischer naar de poëzie-enquêtes van Maatstaf en De Groene hadden gekeken. Dan waren ze tot de conclusie gekomen dat dit een zinloos format is, waar de poëzieliefhebber uiteindelijk geen steek wijzer van wordt. Wie de temperatuur van de poëzie wil meten, kan beter twee of drie interviews maken met deskundigen die wel in staat zijn de grotere ontwikkelingen en perspectieven te duiden en niet in trivialiteiten blijven hangen.
Dichters zijn de hersenboeren van hun tijd, aldus Pieter Boskma. We hebben niet alleen dichters nodig met het talent om prachtige gedichten te schrijven, maar ook dichters die actief willen meedenken over het letterkundige klimaat waarin die gedichten tot wasdom komen. Dichters die bereid zijn een standpunt in te nemen, en een oordeel te vellen over de positieve en negatieve ontwikkelingen in het genre. De dertig dichters die deelnamen aan de recentste poëzie-enquête hebben ernstig verzaakt. Ze verdienen een draai om hun oren.
Tot besluit
Dit is de laatste Recensiedokter, een serie van twaalf stukken voor Jong Neerlandistiek waarin ik heb geprobeerd de wereld van de literaire poëziekritiek vanuit verschillende kanten te belichten. Ik dank alle lezers voor hun belangstelling en voor de vele reacties die ik mocht ontvangen. De eerdere stukken zijn hier te vinden.
1. Maria Barnas over Astrid Lampes Tulpenwodka
2. De clichéreceptie van Marieke Lucas Rijnevelds Komijnsplitsers
3. De applausmachine voor Ramsey Nasrs Poëziegeschenk 2022
4. De kritische stilte rondom Arjen Duinker
5. Wat is poëzie? Alfred Schaffer over Maxime Garcia Diaz
6. Ellen Deckwitz over Bono’s Oekraïnelimerick
7. Over de late style van Cees Nooteboom
8. De Gedichtenwedstrijd heeft een probleem
9. Marc van Oostendorp over Mustafa Stitou
Laat een reactie achter