Dit blog is een inzending voor de schrijfwedstrijd ‘neologisme’. De wedstrijd liep tussen 1 februari en 1 april 2024.
Zelf ben ik geen neerlandicus of een letterkundige, maar slechts een leek die verwonderd is. Waar komen woorden vandaan? Wij gebruiken er dagelijks duizenden, die in sommige gevallen al zo lang geleden zijn verzonnen dat niemand meer weet wie er als eerste mee kwam. De taal kruipt als een gletsjer door de geschiedenis waardoor het lijkt of het altijd al in de huidige vorm heeft bestaan. Maar af en toe verschijnt een nieuw woord en als het een nuttig woord is verspreidt het zich als een griepje door het taalgebied. Er moet een eerste persoon geweest zijn die het uitsprak of opschreef, om het metafoor te blijven, een ‘patient zero’. Waarom vond die taalmutatie juist bij dit persoon plaats op dat moment? Dat vind ik fascinerend.
Mijn vriendin heeft een gevoel voor taal waar ze zich gelukkig niet al te bewust van is, al vindt ze het leuk om mijn complimentjes te horen. Ongehinderd door ambitie of illusies van goede smaak deed ze een greep in de troebele poel van het collectief onderbewuste en daar was het nieuwe woord, ‘poepelwoeffie’. Het glipte bij ons thuis zo de vocabulaire in alsof het er altijd al geweest was. Ik ben trots om bij de exclusieve club mensen te horen die de geboorte van een nieuw woord hebben mogen aanschouwen. Bovendien vind ik het zo’n mooi woord dat ik een zendingsdrang voel om het te verspreiden.
Voor zover ik weet vergis ik mij niet over de herkomst. Ik had er zelf sowieso nooit van gehoord. In woordenboeken staat het niet. En als input van een zoekmachine levert het niets op, niet eens in andere talen. Uiteraard bestaat de mogelijkheid dat iemand het al eerder had bedacht, maar aangezien het geen gemeengoed is, neem ik aan dat het bij eerder ontstaan nooit de sociale kring heeft verlaten zoals die arme holbewoner die al een gloeilamp uitvond voordat elektriciteit was uitgevonden.
Wat is een ‘poepelwoeffie’ nou eigenlijk? Het was als koosnaampje bedoeld voor zover ik weet, althans, mijn vriendin is nog bij mij en al mijn geld staat nog op mijn spaarrekening. Wat het dat precies is weet ik eigenlijk niet maar ik associeer het met iets aandoenlijks en tegelijk grappig. Het woord lijkt de woorden ‘poepie’ en ‘woeffie’ – als van een puppy – te kruisen. Bovendien heeft de ‘oe’ gevolgd door de ‘ie’ klank vaak al een liefdevol gevoel in de mond dat in poepelwoeffie bíj́na nog eens verdubbeld word, ware het dat een ‘poeffiewoeffie’ die zoetigheid zo zou aandikken dat het misselijk zou maken. Mijn ultieme interpretatie van het woord is dat het een monster van een knuffelplaneet is. De betekenis is naast het liefkozende, zo vrijblijvend dat iedereen er zelf wat in kan fantaseren.
Het blijft overigens de vraag of poepelwoeffie zich verder in het Nederlandse taalgebied verspreidt buiten ons adres. Koosnaampjes zijn intiem én taboe. Het zijn cadeautjes die je alleen aan geliefde personen geeft. Ik zal het niet snel tegen een bezorger zeggen óf als ik de telefoon oppak. Maar desondanks heeft een griepje maar een kuchje nodig om te verspreiden. Wellicht zeg ik het terloops in de supermarkt en een paar jaar later hoor ik het ineens overal. Het is ook mogelijk dat het een proces van generaties zal zijn, dat het zich pas zal verspreiden via mijn kinderen of kleinkinderen. In dat geval zal ik het misschien niet eens meemaken als een gemeengoed woord.
In alle gevallen bestaat deze tekst als ontegenzeggelijk bewijs van de herkomst van het woord. Mocht in de toekomst een wikipedia pagina van alle mensen uit de geschiedenis bestaan dan verwijst de bronvermelding van het genie die ‘poepelwoeffie’ heeft verzonnen, míjn vriendin, naar hier.
Wim van Rooy zegt
Ik dacht dat het in de sociolinguïstiek was dat men ooit het volgende experiment deed: neem een extravagant en meestal helemaal onbekend woord of begrip en laat het bijvoorbeeld door je studenten in alle soorten contexten gebruiken. Ga dan na wanneer het ‘vreemde’ woord in een gewone conversatie ’terugkomt’. Ik meen dat men het over één jaar had. Ik probeerde het zelf jaren geleden uit met mijn studenten van de Bibliotheekschool met het woord ‘psittacisme’, maar nooit hoorde ik het later opnieuw.