Ralph Aarnout, vertaler
Wat kun je eigenlijk worden met zo’n studie Nederlands, en hoe? Daar willen we graag zoveel mogelijk antwoorden op, voor alle huidige studenten, studiekiezers, en andere nieuwsgierige meelezers. In de toekomstrubriek van Jong Neerlandistiek verzamelen we interviews met afgestudeerden die een interessante baan hebben gevonden.
Ralph Aarnout is vertaler van Duitse literatuur en gegrepen door het leesvirus. Vanuit een passie voor boeken, taal en zijn interesse in het land kwam hij in het vertaalvak terecht. Een vak dat volgens hem meer aandacht verdient. Ralph vertelt in dit interview over de schoonheid, de obstakels en de veelzijdigheid van het vak.
Je hebt Nederlandse taal en letterkunde gestudeerd in Groningen. Hoe heb je die jaren ervaren?
“Toen ik mijn studie moest kiezen, twijfelde ik, want Engels, Duits en Russisch leken me ook erg leuk. Uiteindelijk heb ik voor Nederlands gekozen, omdat ik dacht: daar kun je vast het meeste mee. Op mijn achttiende ging het mijn voorstelling te boven, hoe waardevol een studie Russisch of Duits zou zijn, en wat je ermee kon. Bij Nederlands kon ik me wat meer beroepen voorstellen. Uiteindelijk bleek het een uitstekende keuze. We hadden een aardig grote studie, er waren meer dan honderd eerstejaars, we hadden een aantal zeer bevlogen docenten en hoogleraren en kregen alle ruimte om onze eigen interesses te volgen.”
Kwam het letterkundige van de studie al snel naar voren als datgene wat jou het meeste aansprak?
“Ja, absoluut! Dat was van meet af aan wel duidelijk. Ik vond taalbeheersingsvakken ook leuk en vooral lekker praktisch. Met de taalkundevakken had ik niet veel.
Wat was je afstudeerrichting?
“Ik heb moderne letterkunde gedaan. Ik ben uiteindelijk afgestudeerd op een interpretatie van Fantoompijn van Arnon Grunberg. Bij hem was mijn belangstelling voor letterkunde ook begonnen. In de tijd dat Blauwe maandagen verscheen, Grunbergs debuut, werd ik besmet met het leesvirus. In de jaren daarna raakte ik ook verslingerd aan andere auteurs, maar ik dacht dat het mooi zou zijn om in stijl af te studeren op iets van Grunberg.”
Toen studeerde je af. Je was helemaal in de ban van de letterkunde. Je ging echter niks letterkundigs doen.
“Nee, mijn eerste baan was die van webredacteur in het UMC in Groningen. Ik zat nogal op het spoor van ‘snel-snel-snel’, wellicht herkennen huidige studenten dat. Ik vond dat ik snel een baan moest hebben, anders was ik niks. De baan was niet iets waar ik van droomde tijdens mijn studie, maar er moest brood op de plank komen. Het bleek heel leuk en heel leerzaam om in een academisch ziekenhuis te werken, maar achteraf heb ik wel eens gedacht: waarom deed ik niet nog een extra master ofzo? Vanwaar die haast?
In de anderhalf jaar in het ziekenhuis zat ik nog behoorlijk met mijn hoofd in de neerlandistiek. Al mijn medestudenten liepen nog op de universiteit rond, ik draaide nog half en half mee in het studentenleven, en ik zat in de redactie van een literair tijdschrift. En toen kon ik een zijstap maken naar de Universiteit van Wenen, waar ik de mogelijkheid kreeg om te promoveren. Ze hadden in Oostenrijk echter een ander promotiesysteem dan in Nederland. Promoveren deed je daar vooral in je vrije tijd naast een baan als wetenschappelijk medewerker aan de universiteit. Daar had ik me een beetje op verkeken; ik was niet zo’n crack die alleen maar met neerlandistiek bezig wilde zijn. Ik heb daar meegewerkt aan een online literatuurgeschiedenis, en ernaast veel geschreven en vertaald en de stad verkend. Uiteindelijk heb ik een jaar in Wenen gezeten.”
Dat zal goed voor je Duits geweest zijn.
“Ja, klopt. In het laatste jaar van mijn studie had ik al in Berlijn stagegelopen, omdat ik nog altijd het gevoel had dat ik Duits een mooie taal vond waar ik misschien wel iets mee wilde. Daar was mijn tijd in Wenen een mooie aanvulling op. Al duurde het nog een tijdje voordat ik écht in de gaten kreeg wat ik kon met mijn belangstelling voor het Duits..”
Ben je in de journalistiek terecht gekomen toen je weer terugkwam naar Nederland?
“Ja, na mijn jaar in Wenen ben ik teruggegaan naar Groningen, waar ik voor de universiteitskrant kon gaan schrijven, en kon gaan freelancen als redacteur voor het ziekenhuis en de afdeling voorlichting van de universiteit. Dat waren mijn belangrijkste opdrachtgevers in die tijd.”
Je hebt behoorlijk lang in de journalistiek gezeten. Toch bleef je van boeken en wellicht ook van de Duitse taal houden. Maakte je toen de overstap naar het vertaalvak?
“Ja, ik heb een flinke tijd met journalistiek en redactiewerk mijn geld verdiend, het vertalen deed ik ernaast, ik beschouwde het als een hobby. Maar langzamerhand realiseerde ik me dat ik dat het interessantst vond om te doen en ontdekte ik hoe ik er mijn werk van kon maken. Vertalen is wat mij betreft de mooiste en meest intensieve manier om met een literaire tekst bezig te zijn.”
Waarom is het de meest intensieve manier om met een tekst bezig te zijn?
“Als je een tekst vertaalt, kom je er echt achter hoeveel betekenis erin zit en dat elke kleine wijziging in een vertaling de tekst net iets meer of juist minder recht doet. Als je een tekst leest, dan dringt maar een klein deel tot je door. Als je een tekst analytisch leest, zoals je tijdens je studie Nederlands leert, ben je je al van veel meer dingen bewust, maar als je een tekst probeert te vertalen, dring je tot een veel dieper niveau tot een tekst door en dan blijkt hoe goed en gelaagd een tekst kan zijn.”
Wat vind je zo mooi aan de Duitse literatuur?
“Ik heb niet per se iets wat de Duitse literatuur beter of mooier maakt dan andere literaturen. Ik had op de middelbare school al dat het Duits me makkelijk af ging, en toevallig raakte ik verslingerd aan een paar Duitstalige auteurs. Ik geloof dat ik Duitsland wel een interessant land vond, maar het dubbeltje had ook naar de Britse, de Franse of de Russische literatuur kunnen rollen.”
Is het vertalen niet heel individualistisch vergeleken met de journalistiek?
“Bij vlagen is het solistisch, wat ik heerlijk vind, maar soms vertaal ik ook met andere mensen samen, die samenwerking zoek ik bewust op. Je werkt dan langzamer, dus je verdient minder, maar het is ontzettend leerzaam, omdat het zo duidelijk maakt op hoeveel verschillende manieren je één zin, of één woord zelfs, kunt vertalen. Intensievere, creatievere samenwerking kan ik me nauwelijks voorstellen.. De afwisseling vind ik in elk geval heel fijn, want het vermoeden dat je wellicht hebt van de vertaler die lekker wegkruipt met een boek klopt ook wel een beetje.”
Wat zijn de grootste uitdagingen bij het vertalen?
“Vertalen is steeds weer op een andere manier moeilijk. Bij het ene boek zit het hem in de stijl, bij het andere boek in de manier van denken, of gaat het over begrippen of gebruiken die in de Nederlandse taal of cultuur niet voorkomen. Ik denk dat het altijd moeilijk moet zijn en als je denkt dat het makkelijk is, dan doe je je werk niet goed. Vertalen kun je nooit op de automatische piloot doen.”
Denk jij dat het vertaalvak genoeg waardering krijgt?
“Ik denk dat een heleboel mensen zich niet bewust zijn van wat er allemaal bij vertaalwerk komt kijken. Dat is best jammer. Er wordt een hoop aandacht gevraagd, wat denk ik ook goed is, voor het feit dat boeken door mensen vertaald zijn en dat die mensen doorgaans hoogopgeleid en zeer gespecialiseerd zijn en het vertaalwerk doen voor een heel schamel loontje. Daar mag wel wat meer aandacht voor komen.”
Ik las een artikel via jouw LinkedIn-account waarin stond dat de originele auteur vaak op de omslag staat weergegeven, terwijl de vertaler het moet doen met een plekje tussen de uitgeverij en het jaartal in het colofon. In hoeverre is dat terecht?
“Er zijn de afgelopen jaren verschillende acties geweest om op te roepen om een vertaler standaard op de omslag van het boek te zetten. Niet zozeer, denk ik, omdat vertalers graag beroemd willen zijn of omdat ze zich op gelijke hoogte met de auteur willen stellen, maar meer om duidelijk te maken dat het werk niet door een vertaalcomputer is gehaald of door een willekeurig clubje mensen is gedaan. Het is vertaald door een specialist, een vakman. Daar mag aandacht voor gevraagd worden. Dat vind ik heel goed.
De positie van de vertaler wordt er ook mee verstevigd. Als er meer erkenning is voor de waarde van menselijke vertalingen, dan sta je als vertaler misschien ook wat sterker in onderhandelingen en zijn instellingen die subsidies geven sneller bereid om je te steunen.”
Tot slot zou ik graag willen weten hoe een concrete werkdag van een vertaler eruit ziet.
“Het woordenboek heb je als vertaler als het goed is in je hoofd zitten. In de praktijk zoek je echter toch veel op. Ook omdat je de betekenis wel weet, maar het Nederlandse woord niet direct paraat hebt. Afhankelijk van het boek doe je verder veel onderzoek. Denk hierbij aan jargon of het contacteren van kenners van bepaalde onderwerpen. Ik heb laatst een novelle vertaald over een boer in de Zwitserse bergen waar het ging over uierontstekingen, mest en andere termen binnen die wereld. Daar kon ik op internet te weinig over vinden, dus toen heb ik het gevraagd aan een oud-klasgenote die dierenarts was geworden. Als vertaler zit je steeds in andere werelden, dat maakt het zo leuk.”
Ingrid Biesheuve zegt
Mooi verhaal, over die “meest intensieve manier”. Ik ervaar dat precies zo.
Ingrid Biesheuvel
Andrea zegt
Heel mooi interview!
Rymke Zijlstra zegt
Wat leuk om te lezen, Ralph! En mooi hoe je een dieper inkijkje geeft in het prachtige vak dat vertalen is.
ChrisBernasco zegt
Mooi en helder verwoord wat de vertaler doet!