Samuel Beckett in vertaling
In een essay met de titel ‘Eight ways of looking at Samuel Beckett’ schrijft J. M. Coetzee: ‘What is missing from Beckett’s account of life? Many things, of which the biggest is the whale.’ Coetzee verklaart wat hij hiermee bedoelt aan de hand van Herman Melvilles meesterwerk Moby-Dick:
Een walvis is een walvis is een walvis. Een walvis is geen idee. Een witte walvis is geen witte muur. Als je een walvis prikt, bloedt hij dan niet? Dat doet hij inderdaad, en wel met vaten vol, zoals we lezen in hoofdstuk 61 [van Moby-Dick]. Aan zijn bloed kunnen we niet ontsnappen. Zijn bloed borrelt en kookt (…). Het verandert de zee in een karmozijnrode vijver; maakt de onmetelijke zeeën vleeskleurig.
‘It doth the multitudous seas incarnadine’ staat er in de laatste zin in het Engels. Voor de anders zo zuinige pen van Coetzee is dit een opvallend lyrische volzin. Het gaat dan ook om een citaat uit Shakespeares tragedie Macbeth:
Ha – zij plukken mijn ogen uit.
(II, 2, 60-65, vertaling Hugo Claus)
Kan de hele wijde oceaan mijn handen
schoonwassen van het bloed?
Nu, eerder kleurt deze hand
de onmetelijke zeeën scharlaken
en verft al hun groen in het rood.
Coetzee sleept zijn genereuzere ambtgenoten Melville en Shakespeare erbij om zijn afkeer van Becketts late prozawerken te verklaren. In een interview met David Attwell verwoordt hij zijn motieven voor deze klassieke vadermoord kalmer, rationeler, Coetzeeiaanser. Becketts latere korte fictie houdt zijn aandacht niet vast, vertelt hij, omdat deze teksten disembodied op hem overkomen: ontlichaamd. Zelf is hij juist geïnteresseerd in hoe de taal het lichaam beweegt, hoe de stem van een personage beweegt in het lichaam. De auteur moet dus een personage tot leven brengen, en de late Beckett slaagt daar volgens Coetzee onvoldoende in.
Het is vreemd een schrijver te verwijten dat hij niet volbrengt wat hij niet probeert te volbrengen. Veel spannender is het te kijken wat de schrijver wél beoogt, en dan te oordelen of hij hierin slaagt.
In Nederland heeft Beckett het getroffen. Veel uitstekende vertalers weten wel raad met zijn teksten, ook met het meer obscure werk. Erik Bindervoet voegt zich nu in deze traditie met zijn vertaling van Worstward Ho, Becketts laatste en volgens velen minst toegankelijke tekst. Volgens de auteur was Worstward Ho volstrekt onvertaalbaar, maar Erik Bindervoet weerlegt deze claim met glans. Ergstwaarts vooruit heet deze novelle in Bindervoets ijzersterke vernederlandsing, die onlangs verscheen bij Uitgeverij Vleugels.
Maar wat beoogt Samuel Beckett? Dit is een lastige vraag, omdat hij altijd weigerde over zijn eigen werk te spreken. Interviews gaf hij nooit. ‘I have no views to inter’, zei hij daarover. Bij de toekenning van de Nobelprijs voor de Literatuur in 1969 vroeg de Zweedse publieke omroep of ze hem bij hoge uitzondering mochten interviewen. Dat vond hij goed, zolang de interviewer maar geen vragen stelde. Het leverde een bijzondere reportage op.
We moeten het dus doen met een paar stukken uit het begin van zijn schrijverschap en sporadische opmerkingen in brieven en notities. In een baldadige bijdrage over James Joyces Finnegans Wake, dat verscheen in de gelegenheidsbundel Our Exagmination Round His Factification for Incamination of Work in Progress (1929), schreef de drieëntwintigjarige Samuel Beckett:
Vorm is hier inhoud, inhoud is vorm. U klaagt dat deze materie niet in het Engels is geschreven? Het is helemaal niet geschreven. Het moet ook niet gelezen worden – of beter, niet alleen maar gelezen. Er moet naar gekeken en geluisterd worden. Wat hij schrijft gaat niet over iets; het is dat iets zelf.
Net zoals Coetzee het in zijn kritieken vaak over zichzelf heeft, zo heeft ook Beckett het hier over zijn eigen inzet. We komen zijn literaire opvattingen ook weer tegen in de incidentele stukken die hij schreef over bevriende kunstenaars. Over de stijl van de schilder Bram van Velde schreef Beckett bijvoorbeeld dat Van Velde de eerste is die breekt met tot kunst verheven automatisme, ‘de eerste die erkent dat een kunstenaar moet falen zoals geen ander dat durft, dat falen zijn wereld is en zich eraan onttrekken desertie, kunstnijverheid, verstandig huishouden, leven.’
‘Ever tried. Ever failed. No matter.’ schrijft Beckett tientallen jaren later in Worstward Ho. ‘Try again. Fail again. Fail better.’ In Bindervoets vertaling: ‘Immer geprobeerd. Immer mislukt. Maakt niet uit. Probeer weer. Misluk weer. Misluk beter.’
De veelbelovende schrijver Clovis E. van Wijk heeft eens gezegd dat de twee Ierse grootheden James Joyce en Samuel Beckett de uitersten van een literair continuüm vormen. Het tweetal rekte de literatuur op tot haar uiterste grenzen: Joyce in de richting van maximale volheid, Beckett in de richting van de maximale leegte. Sindsdien kan het werk van elke schrijver en dichter ergens op het Beckett-Joyce continuüm worden geplaatst. Het inzicht dat hij de literatuur de volstrekt ander kant dan Joyce op moest duwen kwam volgens de mythevorming tot Beckett tijdens een nachtelijk visioen in een roeiboot op het Comomeer, een ervaring die hij later beschreef in de eenakter Krapp’s Last Tape: ‘The vision at last.’
Wie benieuwd is wat dit dorre gestrompel naar het ‘onannuleerbaar minst’ heeft opgeleverd, doet er verstandig aan Ergstwaarts vooruit te lezen. En lezen betekent: kijken en luisteren. De tekst komt hardop gelezen het beste tot zijn recht, zoals je een gedicht of epos leest.
Verder. Zeg verder. Zij verder gezegd. Op een of andere manier verder. Tot op geen noch andere manier verder. Gezegd op geen noch andere manier verder.
Ik vind het een hoopvol begin. Het falen arriveert dit keer vrij laat in Becketts proza, namelijk pas in de tweede paragraaf:
Zeg voor zij gezegd. Miszegd. Vanaf nu zeg voor zij miszegd.
Wat we lezen is de weerslag van een bewustwording. Denk ik. Alleen is het onduidelijk wie of wat er precies ontstaat, en waar dit gebeurt en door wie.
Eerst het lichaam. Nee. Eerste de plek. Nee. Eerst allebei. Nu een van beide. Nu het andere. Misselijk van het ene van beide probeer het andere. En misselijk terug van misselijk van het ene van beide. Zo verder. Op een of andere manier verder. Tot misselijk van allebei. Geef over en vort.
We hebben nu bijna het einde van de eerste pagina gehaald. Zie je wel: we kunnen het gewoon lezen! De negenentwintig pagina’s die nog volgen zijn zeker zo goed. Het is mysterieus en spannend. De woorden staan strak op de pagina als bakstenen in een metselmuur. Wie toch behoefte heeft aan een verhaal komt vanzelf een man en een kind tegen. Ze hebben blond en wit haar, dragen een hoed en zwarte overjassen, en ze bevinden zich in of in de buurt van ‘een grot in die leegte. Een gleuf.’ Het is zinloos te vragen met wie we precies van doen hebben. Het is een leegte vergeven van schimmen. Er duikt een schedel op, en ook een oude vrouw. Of in elk geval de gebogen rug van een oude vrouw. Ons beschrijven en zeggen schiet tekort, aldus Beckett, en daarmee is het verklaren klaar.
Gezegd is miszegd. Telkens als gezegd gezegd miszegd gezegd.
Even dacht ik een ijlroman in handen te hebben, een prozawerk waarin de schrijver niet terugleest wat hij eerder schreef om zo de rommeligheid van een falend geheugen toe te laten. Tonnus Oosterhoff heeft eens met veel succes een ijlroman geschreven. Misschien heeft hij dit genre zelfs wel bedacht. Beckett pakte het anders aan. Hij werkte zeven maanden aan deze korte tekst en het schrijven stond hem tegen. Dat is goed te merken. Hier geen schrijfplezier dat van de pagina’s spat, hier geen verhaal dat je in één ruk uitleest. Wat we hier tegenkomen is een compromisloze, experimentele zoektocht naar een vacuüm dat alleen nog maar bestaat uit taal. Het klinkt als poëzie, want de woorden en fragmentarische herhalingen herbergen een bijzonder ritme. Op elke paragraaf kun je een tijdje kauwen. De tekst lijkt vooruit en achteruit te bewegen, er wordt iets ontdekt en daarna weer ontkend of toegedekt, een voortdurende dans in en uit de schaduw van de taal. Zoiets. Het is niet eenvoudig er iets over te zeggen, behalve dat de vorm de inhoud is, de inhoud de vorm. Het gaat niet over iets, maar is dat iets zelf.
Makkelijk hoor, Evi, hoor ik de verachters onder mijn lezers denken. Probeer het zelf maar eens beter te verklaren, is mijn antwoord. Becketts late proza is bijzonder zoals de beste poëzie bijzonder is: omdat het met niets te vergelijken is, omdat het de taal op zijn kant zet, omdat het ongrijpbare is verpakt in helderheid. Zoiets dus. Ik heb het echt uitstekend miszegd.
Schrijvers imiteren God, zo luidt het cliché, want in navolging van de Schepper gebruiken we de taal om personages en situaties tot leven te brengen. We maken van woorden vlees. Beckett probeert exact het tegenovergestelde te bereiken. Van vlees maakt hij woorden. Zijn oeuvre is een versteend landschap: ooit was er leven, zo lijkt het, maar de schrijver heeft het gestold in taal. Die woorden zullen altijd blijven bestaan, maar het is uiteindelijk niks, zoals ook een fossiel nauwelijks overeenkomt met wat het ooit is geweest. Het leven is volgens Beckett een mislukking. Door het leven in taal te veranderen probeert hij er een betere mislukking van te maken.
Terug naar de walvis, het bloed en de zee. Een paar jaar geleden werd Becketts schooleditie van Macbeth teruggevonden, het exemplaar dat hij als tiener heeft gelezen en bestudeerd. Pim Verhulst and Dirk Van Hulle publiceerden erover in de Journal of Beckett Studies. Het boekje staat vol aantekeningen en onderstrepingen, duidelijk van de hand van de jonge Sam Beckett. Ook de door Coetzee geciteerde zin – ‘It doth the multitudous seas incarnadine’ – werd door Beckett onderstreept. In zijn nawoord wijst Bindervoet ons op meer invloeden van Shakespeare. De Bard uit Stratford duikt overal op, zoals we bij Beckett ook Dante steeds weer tegenkomen.
Een walvis is een walvis is een walvis, aldus Coetzee, en de schrijver moet de walvis belichamen en tot leven brengen. Voor een romancier is dit geen radicale gedachte. Volgens mij denkt elke romanschrijver er zo over. Maar Beckett noemt dit een verheven automatisme, een technische truc en stilistische vaardigheid die je tegenwoordig op elke schrijfopleiding kunt aanleren. In Becketts oeuvre ontbreekt de epische walvis omdat hij niet geïnteresseerd was in een meeslepend verhaal over een stervend zeezoogdier. Bij Beckett is de walvis allang gestorven en naar de oceaanbodem gezakt. Daar sijpelen de laatste beetjes bewustzijn naar boven, en worden restjes leven in woorden getransformeerd.
Samuel Beckett, Ergstwaarts vooruit, vertaling Erik Bindervoet. Uitgeverij Vleugels 2024. Bestelinformatie bij de uitgever.
Evi Aarens is dichter van het epos Disoriëntaties (Cossee, 2021) en werkt in haar geboortestad Londen aan haar tweede bundel Fausta, die volgend jaar verschijnt. Of haar derde en laatste epos, De horizontaal, een stad op zee, ooit het licht ziet, is onzeker.
Robert Kruzdlo zegt
Schrijvers imiteren God, zo luidt het cliché, want in navolging van de Schepper gebruiken we de taal om personages en situaties tot leven te brengen. We maken van woorden vlees. Beckett probeert exact het tegenovergestelde te bereiken.
Otra vez: Schrijvers imiteren het binnenbrein, – een antoniem, want we moeten het binnenbrein, het voor ons ontoegankelijk binnenbrein gebruiken om het tochtgat, de mond te laten spreken en van klank naar taal te kunnen maken.
Otra vez otra vez: Het woord dat vlees geworden is is het tweede brein, het lichaam, het visuele, het fysische, biologische en neurale huis. Het organische bewustzijn.
Otra vez otra vez otra vez: Als je twee hoofden hebt en niet één kom je vanzelf bij Samuel Beckett terecht. Je kunt nog het een of ander hoofd zijn. Niets sijpelt. Niets stroomt, niets kan gezegd worden dat al gezegd wordt, gezegd was en is. Vorm en tegelijk geen vorm. Niets is daarom episch. Behalve voor het levensgemak het bovenstaande.
Robert Kruzdlo zegt
Maar vergeet niet dat ik dit ooit gelezen hebt: Wij beperken ons tot de eerste zinnen, omdat we in alle gevallen niet verder zijn gekomen. We ontleden dus niet alleen de zinnen zelf en de reden waarom de eerste tevens de laatste waren, maar we onderzoeken ook onszelf, want we moeten in woorden en zinnen uitwalsen wat we in een flits ervoeren.
Die flits is ouder dan wat gelezen en onderzocht is. Gelukkig maar. Nu kun je deze twee zinnen wegflitsen.
Robert Kruzdlo zegt
En ook meen ik als dan toch om de feiten gaat en niet het Carteaanstheater dat in het stuk vanJ. M. Coetzee wordt gebezigd over Toscaanse taal dat dit, zonder omwegen Catalaans is. Wist u dit heteroniemen damen¿
Robert Kruzdlo zegt
Vergeten om te schrijven: Ook ik ben dus op zoek naar de draden die de heteroniemen, heterobewustzijn, dichter tussen haar sonnetten en haar eigen leven heeft gespannen. Als een mot gevangen.