Door Michiel de Vaan ontegenzeggelijk bn., bw. ‘wat niet valt te ontkennen, onweerlegbaar’Nnl. ontegenzeggelyk, in 1746 als bn. (“Dat deeze Kunst nogtans een zeer nuttige zaak is (…) is een ontegenzeggelyke zaak”; in De volmaakte Hollandsche keuken-meid), in 1769 als bw. (“Dit word … door den roemwaarden Musschenbroek ontegenzeggelyk bevestigd”; Berkhey). De variant … [Lees meer...] overEtymologie: ontegenzeggelijk
Addenda EWN
Etymologie: keffen
Door Michiel de Vaan keffen ww. ‘blaffen’Vnnl. keffen ‘blaffen als een hond, vooral kort en hoog; tekeergaan’ (ca. 1550), keffer ‘blaffer’ (1573), keffinghe ‘geblaf’. Daarnaast kaffen ‘babbelen, kletsen’ (voor 1580). In moderne dialecten: Drents keffen, kiffen ‘keffen; kijven’, Limburgs keffe ‘keffen’, kaffe ‘blaffen; zwaar hoesten’. In Nederrijnse en Ripuarische dialecten … [Lees meer...] overEtymologie: keffen
Addenda EWN: joop
Door Michiel de Vaan joop zn. ‘vrucht van de meidoorn’ Oorspronkelijk de benaming van een doornstruik (meidoorn, roos), die in het Nederlands meestal op de vruchten daarvan is overgegaan. Vnnl. iopen vat ‘vat voor jopenbier’ (1561, Spel van Sinne, Brabant), jopen, joopen ‘rode vruchten van de meidoorn’ (1567, Dodoens, Cruijdboeck [geciteerd naar uitgave 1618]), jopkens, … [Lees meer...] overAddenda EWN: joop
Addenda EWN: emelt
Door Michiel de Vaanemelt zn. ‘muggenlarve’Nnl. hemelt (1694, van Leeuwenhoek), emelt (1784, Verhandelingenvan de Maatschappy ter bevordering van den landbouw), dialectvarianten emel, hemel, melt ‘larve van de langpootmug’.Verwante vormen: Middelnederduits amelt, emelte, Oudengels emel, æmil, ymel v. ‘rups’; Noors åme, Elfdaals oma ‘larve, rups’ v.De Noordgermaanse vormen … [Lees meer...] overAddenda EWN: emelt
Addenda EWN: baren, gebaren
Door Michiel de Vaanbaren ww. ‘schreeuwen’Oudnederlands baroda ‘openbaarde’, rebaredos ‘jij hebt blootgelegd’ (*ir-bar-) (Wachtendonckse Psalmen, 10e eeuw), Vroegmiddelnederlands baren‘tevoorschijn brengen, bekendmaken’ (1276–1300), ‘zich vertonen’ (1265–1270), ‘tekeergaan’ (1287); daarnaast verbaren ‘tonen, verschijnen’ (1285). Ook na 1300 betekent baren meestal … [Lees meer...] overAddenda EWN: baren, gebaren
Etymologie: ai, ei, oei
Door Michiel de Vaanai tw. uitroep van verdriet, pijn, negatieve verbazingVroegmiddelnederlands ai (1220–1240) ‘helaas, ach, wee’. Gecombineerd met mi in de vaste verbinding ai mi, aymi ‘wee mij’ (1265). Soms ook voor verwondering of aanmaning gebruikt: ay vrient! ‘toe vriend!’ (1320–1330). Nieuwnederlands aij (1504), ay, ai, naast aij mij (1541) met varianten amij, amy (1623) … [Lees meer...] overEtymologie: ai, ei, oei
Etymologie: zuchten, zucht
Door Michiel de Vaanzuchten ww. ‘hoorbaar uitademen’Mnl. sugten (1240), suchten (1265–70), zwak ww., sugtinge ‘zucht’ (1240), versuchten ‘zuchtend weeklagen; een zucht slaken; begeren’ (1265–70), Nnl. suchten ‘zuchten’ (1515), ook ‘treuren, tobben, lijden’. De Oostnederlandse dialecten wijzen op een umlautsvorm, zoals we ook in het Duits vinden. Het woord vertoont de … [Lees meer...] overEtymologie: zuchten, zucht
Etymologie: zoen
zoen zn. ‘kus’ Mnl. sune, soene v. ‘verzoening, zoenovereenkomst, zoenoffer’ (1240). In het oostelijk Nederlands, inclusief Limburg, en sporadisch ook elders, begint het woord tot ca. 1550 met sw-, bijv. swone, swoene (Brabantse Yeesten, 1460–80), swoenen (Coevorden, 1402), moetswoene ‘vrijwillige verzoening’(Zutphen, 1357). Nnl. soene v.(1500), zoen m. (1519) … [Lees meer...] overEtymologie: zoen
Etymologie: zemel
Door Michiel de Vaanzemel zn. ‘vlies van graankorrels’Mnl. semele v. ‘vlies van graan, gruis’ (1240), ‘uit fijn meel gebakken broodje’ (1220–1240), semelen mv. ‘huidschilfers’ (1351), Vnnl. semel ‘meel van of met zemelen’ (1522), meestal mv. semelen ‘graanhulzen, gruis’ (1501). In het Ripuarisch dialect van het gebied Aken–Heinsberg betekent zieëmel ‘witbrood van meel waar nog … [Lees meer...] overEtymologie: zemel
Etymologie: wispelturig
Door Michiel de Vaanwispelturig bn. ‘grillig’Vnnl. Onstantaftich wispeltuerich weyfelaer ‘onstandvastige, wispelturige weifelaar’ (Dictionarium Germanicolatinum, 1556, Antwerpen), een wispeltuerich liedeken ‘een ondeugend liedje’ (Spul van Sinnen van den Siecke Stadt, 1534–1564, Amsterdam), ook ‘veranderlijk; lichtzinnig’. In de 17e eeuw komt ook wispeltuur bn. voor, maar bijna … [Lees meer...] overEtymologie: wispelturig
Etymologie: wiedes
Door Michiel de Vaanwiedes bn. ‘vanzelfsprekend’Nnl. wiedensche knul ‘domme vent’ (1844, Bargoens uit Holland), wiedes ‘dom, onnoozel’ (ca. 1860), ook wiedstok = witstok ‘dom, onnozel’. Noordhollands wiedes ‘slim; nijdig’ (1897), wiedus ‘onnozel’ (1920). Daarnaast wiedus (1900), wiedes (1906) ‘voor de hand liggend, begrijpelijk’, bijv. in nogal wiedes ‘dat snapt toch iedereen’. … [Lees meer...] overEtymologie: wiedes
Etymologie: walken
Door Michiel de Vaan walken ww. ‘kneden, vollen’Middelnederlands walken (1351), Nnl. walken ‘kneden, met de voeten treden, vollen’. De verleden tijd wordt zelden in oudere teksten aangetroffen, het deelwoord is meestal zwak maar sporadisch ook sterk (1351, Yperman).Verwant met: Middelnederduits walken ‘rollend kneden, stampend reinigen’, Oudhoogduits giwalchen, firwalchen ptc. … [Lees meer...] overEtymologie: walken
Etymologie: tijding
Door Michiel de Vaantijding zn. ‘bericht’Middelnederlands tīdinghe v. ‘tijding, bericht’ (1360), tidinge, tijdinc (1390–1434), Vnnl. tydinge, tidinghe (1517) ‘bericht, gerucht, kennis’. Tussen 1584 en 1691 komen in de schrijftaal ook vormen met wegval van intervocalische d voor: tyng (1584), tijng (1600), tingh (1628, rijmend op dingh ‘ding’), tieng (1661, Noord-Holland). De … [Lees meer...] overEtymologie: tijding
Etymologie: striem, streem, stremel
Door Michiel de Vaanstriem zn. ‘streep op de huid’Mnl. strimen / stremen mv. ‘strepen’ (1275, Natuurkunde van het geheelal; verschillende spellingen in 15e-eeuwse hss.), strijme ‘wond door het slaan met roeden’ (1477), Vnnl. striem(e) ‘striem; streep; bladnerf’ (1562, Deux-Aesbijbel), strijmen mv. (1630), strimen (1637), sonde-strymen ‘zondestriemen’ (1662). Deze vormen wijzen … [Lees meer...] overEtymologie: striem, streem, stremel
Etymologie: stip, stippen, stipt, stippel, stippelen
Door Michiel de Vaanstip zn. ‘punt’Mnl. mit enen stype … mit twee stypen ‘met een stip … met twee stippen’ m./o. (1408–1414, Rotterdam, een manier om de broodprijs aan te geven), styppen mv. ‘stippen’ (1477). Mogelijk eerder al in de naam Johannes Stip (Wommersom, 1340; Debrabandere 2003: 1171). Vnnl. stip, stup (1599) v./o. ‘stip, klein deeltje’. De samenstelling tijdstip (mv. … [Lees meer...] overEtymologie: stip, stippen, stipt, stippel, stippelen
Etymologie: steevast
Door Michiel de Vaansteevast bn., bw. ‘bestendig’Laatmiddelnederlands stedevast (1395) ‘vaststaand, bestendig’, in Holland ook stadevast (ca. 1400), Nnl. stedevast (1567) ‘voortdurend’, stedevaste (1592), met klankwettige d-wegval steevast (1509), stevaste (1581). Samenstelling uit stede, de gebruikelijke variant van stad ‘plaats’ in het Middelnederlands, en het bw. vast, Mnl. … [Lees meer...] overEtymologie: steevast
Etymologie: plengen
Door Michiel de Vaanplengen ww. ‘uitgieten’Zuidoostmiddelnl. plengen ‘mengen’ (1477), Vroegnieuwnl. plengen ‘knoeien, storten, uitgieten; zuipen, plassen’ (1577), ook verplengen (1619). De betekenis ‘voor de goden als een offer uitgieten’ is vanaf de achttiende eeuw bekend. Een dialectische variant is plingen (ca. 1599). Daarnaast sporadisch planghen (1645).Slechts weinig … [Lees meer...] overEtymologie: plengen
Addenda EWN: paaien
Door Michiel de Vaanpaaien (1) ww. ‘tevredenstellen’Vroegmiddelnederlands hem gepaijt houden ‘zich tevreden(gesteld) voelen; zich (financieel) voldaan beschouwen’ (1265–1270), payen ‘betalen’ (1285), wlpait ‘volledig betaald’ (1297). Laatmnl. payen, Vroegnnl. pa(e)yen, paaien ook ‘tot rust brengen, sussen, verzoenen’. Daarnaast ook Mnl. zn. paye ‘betaling’ (1300), Vnnl. paye, … [Lees meer...] overAddenda EWN: paaien
Addenda EWN: overtollig
Iedere week bespreekt Michiel de Vaan een woord waarvan de verklaring in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands ontbreekt (of onvolledig is).Door Michiel de Vaanovertollig bn. ‘overbodig’Vroegmiddelnederlands ouertulleg (1276–1300), ouertolleg (1291–1300) ‘overvloedig’, ouertullechheit (1265–1270) ‘onmatigheid’, Nnl. overtollig. Daarnaast, vooral in Hollandse … [Lees meer...] overAddenda EWN: overtollig
Addenda EWN: oefenen
Door Michiel de Vaanoefenen ww. ‘door herhaling leren’Middelnederlands ufenen (1265–70) ‘(beroep, godsdienst) uitoefenen; (land) bewerken; zich inspannen’, Vroegnieuwned. oeffenen ‘zich voortdurend bezighouden met, uitoefenen’, vanaf eind 18e eeuw ook met de huidige betekenis ‘door herhaling een vaardigheid (doen) leren’. Oefenen gaat op Oudnederlands *ōvnan terug: bij het … [Lees meer...] overAddenda EWN: oefenen
Addenda EWN: kloris
Door Michiel de Vaankloris zn. ‘vrijer; sufferd’In de 17e en 18e eeuw als naam voor vrijers en herders gebruikt in toneel, gedichten en liederen. De oudste attestatie is Klorus in een opsomming van vrijers in Bredero’s Griane (1616): wel waarom Klorus, Jorus, Gorus, of Flores niet? ‘wel waarom Kloris, Joris, Goris of Floris niet?’ Gespeld met een i vinden we Cloris … [Lees meer...] overAddenda EWN: kloris
Addenda EWN: kramsvogel
Door Michiel de Vaankramsvogel zn. zangvogel (turdus pilaris)Vnnl. krammet voghel, kramet-voghel, krams-voghel ‘lijster’ (1599, bij Kiliaan; daarvan stamt de tweede vorm uit Junius’ Nomenclator uit 1567, waar krametvogel Duits genoemd wordt, en de derde uit een Nederduits glossarium uit 1582). Latere attestaties zijn krammetvogel (1648), krammesvoogel (1657), krammetsvogel … [Lees meer...] overAddenda EWN: kramsvogel
Addenda EWN: glop
Door Michiel de Vaanglopzn. o. ‘smalle doorgang’Vroegnieuwnederlands glop ‘nauwedoorgang, steeg; leemte’: dus allenskens sult ghij reijnigen dat sondich glop (rederijkersspel uit Haarlem, eind 16e eeuw). Daarin en in enkele andere 17e-eeuwse teksten betekent glop ‘(grotere) open tussenruimte’. In dialecten Noordhollands glop ‘open ruimte; steeg’, Zuidhollands glap, glop … [Lees meer...] overAddenda EWN: glop
Addenda EWN: apegapen
Door Michiel de Vaanapegapen ww. ‘naar adem snakken’Oudste attestatie uit 1844: sints de Louwmaand lag hij al / aan een overmaat van gal / op het apegapen (tijdschrift Braga, 2e jaargang). Het huidige op apegapen liggen vind ik vanaf 1853, maar in het begin kent de constructie nog andere varianten: op apegapen zetten ‘naar adem doen snakken’ (1879), hij lei te apegapen (1886, … [Lees meer...] overAddenda EWN: apegapen
Addenda EWN: gijl
Door Michiel de Vaangijlzn. ‘gist die zich vormt bij de bierbereiding’Mnl. ghijl ‘bierbrouwsel’ (ca. 1400), ghijlcupe ‘kuip voor nog niet uitgegist bier’ (1376–1400), Vnnl. ghijl, ghijle ‘gist op bier, schuim op melk’ (1588), Modern Westvlaams giel ‘gistend’ (van bier), gielkupe ‘gistvat’. Vnnl. sporadisch ghijlen, dat in woordenboeken met ‘zieden, koken’ wordt vertaald maar in … [Lees meer...] overAddenda EWN: gijl