“Nederlands is mijn lievelingstaal!“ Dat zei een 6-jarige jongen tegen mij tijdens mijn stage op een lagere school in Dinxperlo, een klein dorpje op de Nederlands-Duitse grens. Een uitspraak die voor mij verrassend was, want ik wist dat hij in een familie opgroeit die in Suderwick – de buurstad op de Duitse kant van de grens – woont, en dat ze thuis Duits spreken. In contact met het Nederlands kwam hij al op de kleuterschool die hij evenzo in Dinxperlo had bezocht.
Dat kinderen deze ervaring opdoen en op die manier met beide talen opgroeien, is niets buitengewoons in een grensregio als Bocholt-Dinxperlo. De steden Dinxperlo (Nederland, Gelderland) en Bocholt (Duitsland, Westmunsterland, Nordrhein-Westfalen) vormen op de Nederlands-Duitse grens een soort ‘dubbel-plaats’, waar Nederlanders en Duitsers naast elkaar wonen. Aan de rand van Suderwick, een geografisch geïsoleerd stadsdeel van Bocholt, verloopt (zoals op de kaart hieronder te zien is) niet alleen de Bocholtse stadsgrens, maar ook de Nederlands-Duitse staatsgrens. Dinxperlo en Suderwick lijken een samenhangende plaats te zijn wat zelfs een onofficieel plaatsnaambord vermeldt, waarop ‘Dinxperwick’ staat geschreven. Dinxperwick behoort tot een van de weinige grensdorpen langs de Nederlands-Duitse grens die zich in een dergelijke situatie bevinden.
Min of meer heeft de uitspraak van de kleine jongen me tot het onderwerp van mijn bachelorscriptie geleid, waarvoor ik taalattitudes van kinderen in de genoemde grensstreek heb onderzocht. De vraag hoe kinderen in dit gebied tegen de buurtaal en ook tegen hun moedertaal aankijken leek mij op basis van de opgedane ervaring tijdens mijn stage in Dinxperlo bijzonder interessant.
De manier waarop iemand praat verraadt aan de toehoorder veel over de achtergrond van de spreker, onder andere waar diegene vandaan komt, waarbij naast het geboorteland zelfs de woonplaats bestemd kan worden. De taal die een spreker gebruikt en daardoor opgeroepen negatieve of positieve stereotypes kunnen moeilijk los van elkaar worden gezien. Het blijkt dat kinderen en adolescenten al vroeg beginnen taalgebruik met maatschappelijk prestige en sociale waarden te verbinden. Leeftijd is dus een bepalende factor voor de ontwikkeling van sociolinguïstische competenties.
In het geheel namen aan de studie 250 leerlingen tussen 7 en 16 jaar deel op lagere en middelbare scholen in Dinxperlo en Bocholt. Ze vulden een enquête in, terwijl ze naar een verhaal luisterden, ingesproken in vier verschillende taalvariëteiten: in het standaard Nederlands en standaard Duits, en nog telkens een dialect: het in Dinxperlo gesproken Achterhoeks en het Bocholtse Platduits. In de enquête werden de kinderen gevraagd om te beoordelen of de spreker volgens hen een persoon is met een goed betaalde baan die in een grote villa leeft, een vriendelijke, behulpzame persoon die zin voor humor heeft en mensen goed kan entertainen, of eerder niet.
Op die manier wordt indirect getest of en wanneer sociolinguïstische vaardigheden bij kinderen zichtbaar worden. De eigenschappen waarnaar gevraagd werd, kunnen volgens een Principal Component Analyse in solidariteitseigenschappen (vriendelijk, humor, geschikt als entertainer, populair) en statuseigenschappen (mooi, intelligent, verdient veel geld) worden ingedeeld. Figuur 1 geeft het algemene beeld weer van Nederlandse en Duitse attitudes tegenover de nationale taal, het lokale dialect, het grensdialect en de buurtaal.
Qua status grenzen zich de standaardtalen overduidelijk af: Aan het Duits wordt van Nederlandse en Duitse leerlingen zeer hoge status toegekend, terwijl het Nederlands eerder als sympathieke en gezellige taal wordt opgevat. De Duitsers scoren daarentegen minder op sympathiepunten. Die resultaten staan in essentie verbazingwekkend in lijn met de stereotypen die in beide landen bestaan: aan de ene kant de Nederlanders als de gezellige, informele mensen die bekend staan voor hun vriendelijke aard. Aan de andere kant de Duitsers als de industriële grootmacht in Europa die qua stereotype beelden als minder vriendelijk gelden, ja zelfs eerder als arrogant met weinig zin voor humor.
Van de vier onderzochte talen is voor Duitse en Nederlandse leerlingen het standaard Duits zeer duidelijk de statusvariëteit, het standaard Nederlands is voor de onderzochte Duitse leerlingen een solidariteitsvariëteit. Door Nederlandse leerlingen wordt het lokale dialect het meest met solidariteit geassocieerd. Het standaard Duits wordt door Nederlandse leerlingen op sociaal vlak onmiskenbaar negatief beoordeeld. De grafiek veraanschouwelijkt dat stereotypes en vooroordelen die in een land gelden, kinderen al vroeg op jongste leeftijd bereiken en onderbewust een aanzienlijke rol spelen. Hoewel de analyses uiteindelijk hebben getoond dat kinderen pas vanaf een leeftijd tussen 11 en 12 jaar beginnen linguïstische kenmerken met sociale eigenschappen te verbinden, bleek de kleine jongen die ik tijdens mijn stage heb ontmoet, toch al een gevoel voor de positieve appreciatie voor de Nederlandse taal door Duitsers te hebben gehad.
Dergelijke blootstelling van houdingen tegenover de twee standaardtalen kan op verschillende manieren impact hebben op de ontwikkeling van de relatie tussen Duitsland en Nederland. Positieve attitudes versterken de relatie tussen de buurlanden en kunnen tot meer grensoverschrijdende interacties leiden. Blootlegging van negatieve attitudes kan bijvoorbeeld voor leerkrachten nuttig zijn om daar op school concreet aan te werken. Meer van dit soort onderzoek zal nodig zijn, om de algemene statusontwikkeling van de twee talen verder te kunnen volgen en om inzicht te kunnen krijgen in taalattitudes van kinderen in de grensstreek die zich in een dergelijke taalsituatie bevinden.
Anne Renzel studeert Nederlands aan de Universiteit van Münster.
Teun zegt
Dinsper en Zoerik