Meike de Boer, forensisch linguïst
Wat kun je eigenlijk worden met zo’n studie Nederlands, en hoe? Daar willen we graag zoveel mogelijk antwoorden op, voor alle huidige studenten, studiekiezers, en andere nieuwsgierige meelezers. In de toekomstrubriek van Jong Neerlandistiek verzamelen we interviews met afgestudeerden die een interessante baan hebben gevonden.
Meike de Boer had een doel toen ze begon met studeren: boeven vangen. Inmiddels wil ze vooral voorkomen dat onschuldige mensen vast komen te zitten. Dat doet ze door onderzoek te doen, maar ook door bewijsstukken te analyseren voor de politie. In dit toekomstinterview vertelt de Sherlock Holmes onder de taalkundigen over haar werk als forensisch linguïst.
Laten we beginnen met het feit dat je heel veel verschillende bachelors en masters gedaan hebt. Welke springt er voor jou het meest uit?
“Ik denk dat in mijn laatste master alles samenkwam. Dat was Forensic Linguistics aan de VU in Amsterdam. Dat was het vakgebied dat ik wilde gaan doen, maar er bestond eerst nog geen studie voor. Daardoor ben ik van alles gaan studeren om mijn interesses bij elkaar te sprokkelen. Toen ik eindelijk klaar was, werd deze master geïntroduceerd. Toen dacht ik: dan moet ik die ook doen.”
Wat hield de master Forensic Linguistics precies in?
“Het is een researchmaster van twee jaar waarin je veel leert over onderzoek doen en wetenschappelijk schrijven. Het forensische deel is meer praktisch waarin je je kennis leert toepassen op forensisch bewijsmateriaal zoals dreigbrieven of forensische procedures zoals politieverhoren. Het is een hele veelzijdige master. Tijdens deze master was ik al werkzaam als forensisch taalkundige.”
Ben je na het afronden van je master verder aan de slag gegaan als forensisch taalkundige?
“Ja, ik kreeg toen een PhD-plek aan de Universiteit Leiden van iemand die net een VIDI-beurs had binnengehaald. Het onderzoek sloot goed aan op mijn achtergrond. Tijdens mijn master werkte ik als vooronderzoeker forensisch taal- en spraakonderzoek bij The Maastricht Forensic Institute. Aan hen wordt vanuit de universiteit om deskundigen gevraagd om naar zaken te kijken en bewijs te analyseren. Daar deed ik dus ook al zaken en zo ben ik er steeds verder ingerold. Inmiddels sta ik ingeschreven bij de Landelijke Deskundigheidsmakelaar van de nationale politie en werk ik aan zaken voor politie en justitie als zelfstandige.”
Waar werk je op dit moment?
“Hoewel ik nog steeds mijn proefschrift moet afronden, ben ik aan de slag gegaan als docent bij de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daarnaast werk ik bij een onderzoeksinstituut: het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR).
Waar hou je je binnen de NSCR concreet mee bezig?
“Ik kijk nu naar berichten die gestuurd worden door mensen die child sexual abuse material (in de volksmond: kinderporno) uitwisselen en zij doen dat echt op een manier alsof ze flippo’s verzamelen. Ze vragen letterlijk om bepaalde sets van verzamelingen.
Er wordt online veel over dit onderwerp gepraat en die taal analyseer ik. Zo probeer ik onderscheid te maken tussen mensen die “slechts” materiaal bekijken en mensen die daarnaast ook ergere dingen doen. Het is dus wetenschappelijk onderzoek, maar het heeft uiteindelijk ook een praktische toepassing. Dat is ook de bredere opvatting van de forensische linguïstiek: je gebruikt taalkundige kennis en methoden, maar je kunt het uiteindelijk toepassen in de opsporing. Bij de smallere opvatting van forensische linguïstiek ga je aan de slag met zaakmateriaal en analyseer je geschreven of gesproken bewijsmateriaal. Je houdt je bezig met wie het geschreven heeft en of je bijvoorbeeld andere talige achtergronden kunt herkennen.
Wat onderzoek je precies binnen de gesprekken over child sexual abuse material?
“Daar kunnen we door onderzoek het verschil maken tussen mensen die daadwerkelijk kinderen aanraken en mensen die alleen kinderporno downloaden.”
Hoe wordt dat verschil gemaakt?
“We proberen lijsten te maken van mensen van wie we weten dat ze meer hebben gedaan dan alleen het downloaden. Dat weten we, omdat ze bijvoorbeeld materiaal uploaden of praten over wat ze allemaal hebben gedaan of zouden willen doen. Deze groep vergelijken we met mensen die dat allemaal niet hebben gedaan. Hierbij kijken we dan naar onderscheidende lexicale keuzes tussen de groepen.”
Je hebt een aantal specialisatiepunten waar ik nieuwsgierig naar ben. Een voorbeeld daarvan is auteurschapsanalyse. Wat houdt dat precies in?
“Met auteurschapsanalyse maken we een vergelijking tussen een anonieme tekst, bijvoorbeeld een dreigbrief, en vergelijkingsmateriaal van mogelijke auteurs. Dit wil zeggen dat er bijvoorbeeld een bewijsstuk is waar de politie van zegt dat het van de verdachte is, maar dat moet dan nog bewezen worden. Andere teksten van de verdachte, maar soms ook van het slachtoffer, worden daar dan mee vergeleken om erachter te komen of de verdachte inderdaad de auteur van het bewijsstuk is.”
Ook ben je gespecialiseerd in linguïstisch profileren. Wat betekent dat?
“Dat gebeurt als er nog geen verdachte in beeld is, maar de politie wel een analyse van bijvoorbeeld een dreigbrief wil. Je kunt dan een taalkundige profielschets maken van de verdachte, zoals ze dat ook doen bij psychologische daderprofilering. Je kijkt bij zo’n profielschets naar de taalkundige achtergrond, eventueel naar het opleidingsniveau, maar vooral het naar taalniveau.”
Welke kenmerken van zo’n brief neem jij mee bij het profileren?
“Ik begin altijd met een foutenanalyse waarbij je meteen de vraag stelt of bepaalde fouten expres gemaakt zijn, dus dat iemand zich minder intelligent voor probeert te doen dan hij of zij in werkelijkheid is. Dit komt namelijk geregeld voor, andersom niet echt. Aan de mate van consistentie kun je zien of fouten bewust of onbewust gemaakt zijn. Als hele moeilijke woorden bijvoorbeeld correct gespeld zijn, maar hele makkelijke woorden rare spelfouten bevatten, dan is de kans groter dat het expres is gedaan.
Verder analyseer ik het taalgebruik op verschillende taalkundige niveaus, inclusief orthografie en interpunctie, lexicale keuzes, syntaxis, lay-out en pragmatiek, om zo een inschatting te maken van het taalniveau en een mogelijke anderstalige achtergrond van de auteur.”
Wat vind je zo mooi aan jouw vak?
“Ik vind taal heel erg leuk. Dat is een passie en zelfs een hobby voor mij. Het is fijn om dat toe te kunnen passen in echte zaken. Ik ben begonnen in dit vakgebied, omdat ik het interessant vond om ‘boeven te vangen’, maar inmiddels is mijn doel veranderd in het voorkomen dat onschuldige mensen vast komen te zitten. Je ziet dat onschuldige mensen worden veroordeeld op basis van bewijs dat eigenlijk helemaal geen bewijs is. Vaak denken agenten of rechters: ik heb zelf ook oren, ik kan ook Nederlands, ik luister zelf wel even of dit de verdachte is. Er wordt vervolgens te snel geoordeeld. Het belangrijkste vind ik dat de taalkunde niet wordt misbruikt om mensen onterecht achter de tralies te krijgen. Het kan dus zo zijn dat door mijn rapport een taalkundig bewijsstuk juist niet wordt gebruikt.”
Is er een zaak die jou heel erg is bijgebleven in de positieve of in de negatieve zin?
“Alle zaken doen iets met je. Het gaat bijvoorbeeld vaak over mensen die overleden zijn. De politie vindt vervolgens berichtjes op iemands telefoon en vraagt dan of de overledene die berichtjes zelf heeft geschreven of dat die berichtjes mogelijk door iemand anders geschreven zijn toen die persoon al was overleden. Ook bij vermissingszaken zie je dit terug: betekent het appcontact dat iemand nog in leven is, of zijn ze tegen hun wil meegenomen en gebruikt iemand anders hun telefoon?
Bedreigingen vind ik soms ook best heftig om te lezen. Die kunnen behoorlijk ver gaan. Ook dat onderzoek over kinderporno waar ik eerder over vertelde, is pittig. Dat zijn geen fijne gesprekken.”
Tot slot ben ik benieuwd of er meer forensisch taal- en spraakonderzoekers nodig zijn in Nederland.
“We zien dat de master Forensic Linguistics steeds populairder wordt, maar het onderzoeksveld is nog veel te klein. Er mogen dus veel meer mensen bijvoorbeeld hun PhD’s doen binnen ons vakgebied.
Er zijn op dit moment nog niet genoeg zaken om alle forensisch taal- en spraakonderzoekers fulltime bezig te houden. Dat zijn er op dit moment zo’n tien. Ik denk dat de politie nog niet goed weet dat we er zijn en wat we allemaal kunnen. Dat zien we gelukkig langzaam veranderen. We kunnen namelijk een sleutelrol vervullen in heel veel soorten zaken.”
Laat een reactie achter