De meeste Vlamingen houden niet van jij in spontaan taalgebruik. In plaats daarvan zeggen ze veel liever gij. Dat is écht Vlaams. Logisch gevolg: wil een Vlaming op een spontane manier jij bent uitdrukken, dan zegt die gij zijt. Of toch niet? Het nieuwe gij bent ligt op de loer en verovert taalkundig terrein in Vlaanderen. Maar hoe komt dat, en waar komt het vandaan?
Laat ik om te beginnen een bekentenis doen, naar de woorden van VOF De Kunst: ik ben een gebruiker. Als je me een hele dag schaduwt, kun je me zonder twijfel betrappen op het gebruik van gij bent, wellicht veelvuldig. Tijdens mijn opleiding taalkunde was mijn gij bent-gebruik altijd een bron van jolige discussies, vooral met Limburgers. Die vonden al dat ge-gij bent niet kunnen: het is gij zijt, en niet anders. Historisch gezien klopt dat: gij heeft al eeuwen de speciale vervoeging zijt, die geërfd is uit het meervoud.
Toch hoor je in Vlaanderen steeds meer gij bent. In de Noorderkempen, in het noorden van de provincie Antwerpen, is gij bent niet ongewoon: Miet Ooms omschreef het als een “Brabants-Noorderkempens eigenaardigheidje”, een deel van het lokale dialect. Ondertussen is de constructie uit zijn voegen gebarsten en is gij bent ook te horen in Antwerpen en Vlaams-Brabant. Daar is gij bent deel van de tussentaal, de spreekwoordelijke ruimte voor al wat tussen dialect en standaardtaal ligt. Tussentaal is tegenwoordig dé omgangstaal geworden in Vlaanderen; het is een taal waar veel Vlamingen zich in thuis voelen: het is geen dialect, wat vaak te ‘plat’ is, maar het is ook geen standaardtaal, want dat is vaak te ‘deftig’.
Gij bent zit middenin die tussentaal. Gij zijt is voor veel Vlamingen een constructie uit hun dialect, en voor sommige situaties misschien wat te informeel. Het standaardtalige jij bent is voor Vlamingen dan weer véél te netjes. Gij bent is daarom een mooi compromis: je houdt de gij waar Vlamingen zo dol op zijn, maar hangt er toch het standaardtalige bent aan vast. Niet te plat, niet te deftig: kortom, het beste van beide werelden.
Een mooi voorbeeld daarvan vinden we in De Slimste Mens Ter Wereld, een langlopende Vlaamse televisiequiz die zichzelf niet al te serieus neemt. De presentator, Erik Van Looy, wordt in zijn rol als presentator verwacht standaardtaal te spreken. Tegelijkertijd wil hij ook gewoon sympathiek overkomen en leuk gevonden worden, wat haaks staat op de verwachting van deftige standaardtaal. Op zulke momenten spreekt Erik tussentaal, en wie tussentaal zegt, zegt gij bent. Zo hoor je Van Looy al in de eerste aflevering van het recentste seizoen vragen: “Klopt het dat ge op het festival van Cannes ooit betrapt bent op wildplassen?” In gij bent vindt Van Looy zijn compromis tussen sympathiek en netjes.
Tegelijkertijd is het interessant dat een constructie als gij bent de diepe Kempen overstegen heeft en gemeengoed is geworden in grootstedelijke gebieden in Antwerpen en Vlaams-Brabant. Als je kijkt naar eerder onderzoek, zou je verwachten dat een nieuwe constructie ontstaat in deze toonaangevende gebieden, en zich dan naar de minder toonaangevende gebieden verspreidt. Gij bent staat haaks op dat idee. Niet omdat de Noorderkempen plotseling het taalkundige walhalla van Vlaanderen geworden zijn, maar wel omdat de meeste Vlamingen een vorm als gij bent niet als Noorderkempisch zullen herkennen. Voor hen is het gewoon een handige manier om zich uit te drukken in een Vlaams dat in veel situaties juist voelt.
Als gij bent zo’n handig instrument is voor een Vlaming om zich in uit te drukken, waarom vinden we het dan niet overal in Vlaanderen? Het antwoord op die vraag schuilt waarschijnlijk in de sterkte van het plaatselijke dialect. Op dit moment is gij bent alleen verspreid in delen van Vlaams-Brabant en Antwerpen, maar in bijvoorbeeld Oost-Vlaanderen of Limburg gebruikt vrijwel niemand het. In die gebieden staat dialect nog sterker: waarschijnlijk heeft gij zijt vanuit het dialect daar nog een remmend effect op tussenvormen als gij bent. Als het dialect ook in die gebieden nog meer terrein verliest, verhoogt de kans dat ze ook daar ten prooi vallen aan gij bent.
Een overzicht van de kans op ‘gij bent’ per gemeente in Vlaanderen. De verschillende dialectgebieden zijn met rood overtrokken, alsook het Noorderkempisch gebied.
Gebruikt dan binnenkort niemand meer gij zijt in Vlaanderen? Dat zal waarschijnlijk niet gebeuren. Zelfs ik, liefhebber van het nieuwe gij bent, heb gij zijt nog niet uit mijn taalgebruik verbannen. Als taalgebruiker heb ik nu gewoon de luxe om te kiezen uit een ruimer assortiment. Één plus één gratis!
Peter Debrabandere zegt
Het omgekeerde gebeurt in bepaalde delen van West-Vlaanderen bij sprekers die wat onzeker zijn bij de keuze van de juiste vormen in de standaardtaal. In het dialect zegt men “je zij(t)” of versterkt met “gij”: “je zij(t) gij” (met een ij die als /i/ klinkt). De t tussen haakjes geeft aan dat die in bepaalde posities niet uitgesproken wordt. Bij het overschakelen naar de standaardtaal zeggen zulke West-Vlamingen wel eens “jij zijt” (met tweeklank uitgesproken). Ook dat is een tussentaalverschijnsel (een West-Vlaams tussentaalverschijnsel), wellicht meer uit onhandigheid of ontwetendheid dan als compromis tussen sympathiek en netjes.
Jan Uyttendaele zegt
Ik heb jarenlang in Turnhout gewoond en herken ‘gij bent’ inderdaad als Noorderkempens. Volgens mij is het ook courant in de aangrenzende Noord-Brabantse dialecten, bv. in en rond Tilburg. Als die vorm zich verspreidt over andere delen van Vlaanderen, dan beschouw ik dat als een symptoom van de evolutie van de Vlaamse tussentaal naar het Standaardnederlands toe. ‘Gij zijt’ en ‘gij bent’ behoren beide niet tot het Standaardnederlands en ook niet tot de standaardtaal in Vlaanderen. Standaardnederlands is immers alleen ‘jij bent’.
Tommy Heyman zegt
Ik ben zelf een inwoner van Vlaams-Brabant (weliswaar op zo een drie km afstand van Henegouwen=Wallonie en ken uiteraard de vorm “Gij zijt”… Maar de vorm “gij bent” heb ik gelukkig nog niet moeten horen, of het zou moeten zijn dat ik het waarlijk niet gehoord heb. Immers had het desgevallend bij mij een haast viscerale walging opgewekt. “Taal leeft”, dat weet ik, maar desalniettemin is dat wat mij betreft een “brug te ver”… Nu moet ik er wel aan toevoegen, dat ik nogal een onhebbelijk kind was. M’n familie sprak vaak dialect en ik als kind vond dat maar lelijke klanken. Ik weigerde het dan ook halsstarrig te spreken. Het heeft dan ook geduurd tot mn studie filosofie voor ik leerde dat dialecten volwaardige talen zijn. Nu moet ik zeggen dat als ik vandaag de “gemiddelde” Nederlander zich/haar hoor bedienen van zijn/haar moedertaal ik daar in grammaticaal opzicht ook niet altijd vrolijk van word… Terwijl Nederland voor Vlaanderen op dat vlak toch lang het ‘gidsland’ is geweest…