
In het Duits en Nederlands worden verschillende strategieën gebruikt om te onderscheiden tussen bewegingen die op een bepaalde plaats plaatsvinden (ook wel statisch genoemd) en bewegingen die ernaartoe voeren (dynamisch genoemd), wat voor Duitse tweedetaalleerders (L2-leerders) van het Nederlands uitdagend is. Terwijl het Nederlands gebruik maakt van preposities en postposities, werkt het Duits met naamvallen (accusatief/datief). Kijk maar:
Voorbeeld (a) laat zien dat de vrouw zich al in de badkamer bevindt en de beweging lopen in de badkamer plaatsvindt. Om dit te uiten, wordt in het Nederlands een prepositie gebruikt, terwijl in het Duits de datief wordt gekozen (b).
In voorbeeld (c) is de vrouw nog niet in de badkamer – zij beweegt zich de badkamer in. Om deze situatie te beschrijven wordt in het Nederlands een postpositie gebruikt, terwijl in het Duits de accusatief (d) wordt toegepast.
Een van de onderzoeksvragen was of Duitse L2-leerders überhaupt correct onderscheiden tussen preposities en postposities. Daarnaast hebben we geprobeerd te achterhalen of L2-leerders hierbij vertrouwen op bekende zinsconstructies of teruggrijpen op geleerde regels.
Dataverzameling
Er is een beoordelingstaak uitgevoerd, waarin de deelnemers onder tijdsdruk een binaire beslissing moesten nemen: past de gelezen zin bij de getoonde video? Deel 1 bevatte Nederlandse zinnen met bekende woorden, zoals de voorbeelden (a) en (c). Daarbij werd onderzocht of de L2-leerders correct onderscheiden tussen preposities en postposities.
Voor deel 2 zijn nonsenswerkwoorden bedacht die vervolgens willekeurig aan nieuw bedachte bewegingen zijn gekoppeld. Daardoor zijn zinnen ontstaan zoals in voorbeeld (e) en (f). Het idee hierachter is: als de L2-leerders teruggrijpen op eerder geleerde woord- en zinscombinaties die zij door herhaalde input in het mentale lexicon hebben opgeslagen, zouden ze beter scoren op de zinnen met bekende woorden. Als de L2-leerders daarentegen aandacht aan de geleerde regels besteden, zouden ze ook goed moeten scoren op de zinnen met nonsenswerkwoorden.
Aan de onlinestudie hebben 47 Duitse studenten die Nederlands als L2 leren en 13 moedertaalsprekers (L1-sprekers) van het Nederlands (controlegroep) deelgenomen.

Resultaten
De Nederlandse zinnen met postposities zijn significant vaker correct beoordeelt dan die met preposities. Hetzelfde resultaat is ook gevonden voor moedertaalsprekers van het Nederlands. Dit kan erop wijzen dat preposities, zowel in L1 als in L2, moeilijker te verwerken zijn dan postposities. Een mogelijke verklaring is dat preposities verschillende betekenislagen bevatten (zoals ruimtelijk, tijdelijk, causaal), terwijl postposities meestal een directionele betekenis hebben. Dit maakt het verwerken van preposities complexer omdat meer hersenencapaciteit nodig is, om de prepositie in een bepaalde context, vooral onder tijdsdruk, correct te interpreteren.
Ook de syntactische structuur van het Nederlands speelt hierbij een rol: de proefpersonen komen de postposities in de zin pas tegen nadat de relatie tussen de vrouw en de badkamer al is geïdentificeerd. Daardoor kan de postpositie direct worden geïnterpreteerd. Daarentegen verschijnt een prepositie vrij vroeg in een zin, maar de interpretatie ervan vindt pas later plaats.
Daarnaast moet rekening worden gehouden met transfer. Beide talen gebruiken een soort extra signaal, om dynamiek uit te drukken: in het Duits de accusatief en in het Nederlands de postpositie. We veronderstellen dat dit extra signaal in beide talen functioneel vergelijkbaar is, waardoor de L2-leerders van positieve transfer kunnen profiteren. Zo’n extra signaal bestaat voor preposities niet.
Wanneer we de resultaten van de Nederlandse zinnen vergelijken met die van de zinnen met nonsenswerkwoorden, zien we dat de nonsenszinnen significant vaker correct beoordeeld worden. Omdat de L2-leerders hierbij niet kunnen teruggrijpen op opgeslagen structuren in het mentale lexicon, moeten zij meer aandacht besteden aan de grammaticale structuur, en volgens de correctheidsscores lukt dat beter. Opmerkelijk is dat de L2-leerders duidelijk beter presteren op de nonsenszinnen met preposities dan op de Nederlandse zinnen met preposities. Dit wijst erop dat zij in staat zijn de grammaticale structuur van een zin te analyseren en de geleerde regels toe te passen, zodra zij niet worden beïnvloed door lexicale kennis. Regeltoepassing lijkt dus mogelijk, maar niet onafhankelijk van het mentale lexicon.
Kortom, L2-leerders van het Nederlands maken een onderscheid tussen preposities en postposities. Zij behalen hogere correctheidsscores bij zinnen met postposities, wat suggereert dat de verwerking van postposities efficiënter verloopt dan de verwerking van preposities. Dit kan worden toegeschreven aan syntactische factoren, positieve transfer vanuit de moedertaal en aan lexicale kennis, die de verwerking van preposities bemoeilijkt. Wanneer er lexicale kennis ontbreekt (zoals gesimuleerd met nonsenswerkwoorden), vertrouwen L2-leerders op geleerde regels en behalen betere resultaten.
Interessant is ook dat sommige combinaties van prepositie/postpositie eenvoudiger lijken dan andere. De proefpersonen behaalden vrij goede resultaten bij zinnen met in en op, terwijl zinnen met om en langs in beide interpretaties lastiger bleken, zowel voor L1- als L2-sprekers.
Herkennen jullie dat ook? Zijn er bepaalde preposities/postposities die jullie intuïtief makkelijker of juist lastiger vinden?
Mandy Brahms is PhD-studente Neerlandistiek aan de Universiteit Oldenburg in Duitsland. Dit stuk is ontstaan in het kader van haar masterscriptie Verwerking van lokale adposities bij L2-leerders van het Nederlands onder de begeleiding van Prof. Dr. Esther Ruigendijk en Roos Weijers.

Volgens mij is het eerste plaatje erg onduidelijk. Als de vrouw de badkamer in loopt dan doet zij dat achterwaarts. Als kijker zou ik het plaatje interpreteren dat de vrouw de badkamer uit loopt.
Ook het tweede plaatje werkt verwarrende, de persoon maakt nu een zijdelingse beweging – mijn interpretatie – en zal zo nooit in de badkamer geraken.
Bedankt voor je reactie! In het onderzoek zijn video’s gebruikt die duidelijk laten zien in welke richting de persoon beweegt. We hebben de video’s in een pretest geëvalueerd om ervoor te zorgen dat de bewegingsrichting niet dubbelzinnig kan worden geïnterpreteerd. Helaas konden in het artikel alleen beeldfragmenten uit de video’s worden opgenomen, waardoor sommige bewegingen in de stilstaande beelden misschien iets minder duidelijk overkomen.
??: De vrouw vlucht de badkamer uit vs De vrouw vlucht uit de badkamer. Wél een (gering) betekenisverschil, geen naamvalsverschil lijkt mij.
Ps Mijn spellingscorrector vindt: naamvalverschil.
Goed opgemerkt! Dit subtiele betekenisverschil bleek ook in onze pretest voor de selectie van de items moeilijk te herkennen, zelfs voor Nederlandstalige moedertaalsprekers.
Ik heb als DT2-spreker lang geworsteld met de datief na ‘landen in/auf’ en ‘verschwinden in’, die ik als dynamisch beschouw en waar ik daarom nog steeds weleens een accusatief achter gebruik. Of Duitstaligen de aktionsart anders voor zich zien of dat het hier simpelweg om uitzonderingen gaat, is me nog steeds niet duidelijk.
Als Duits moedertalige is de focus met beide werkwoorden voor mij idd op de locatie waar het gebeurd, niet op een bewegingsrichting, dus datief 🙂