Op 14 maart 2025 promoveert Joske Piepers in Tilburg. Bijzonder is dat zij van haar proefschrift ook een publieksversie gemaakt heeft, dat – net als dat proefschrift zelf – gratis kan worden opgehaald. We publiceren het eerste hoofdstukje hier voor.
In de winter van 2017 kregen een medestudent en ik allebei een mailtje van onze favoriete docent, hoogleraar theoretische taalkunde Helen: of we geen zin hadden om als student-assistenten aan de slag te gaan bij haar onderzoeksgroep. Dat wilden we wel. Wat we moesten doen? Nou, gewoon: assisteren. Helpen.
Er waren dat jaar verschillende nieuwe PhD-projecten begonnen, waaronder het project van Theresa. Om de interpretatie van een Nederlands woordje te gaan testen in een experiment, had zij heel veel zinnen nodig – zinnen die mijn gloednieuwe collega en ik moesten gaan bedenken. We kregen uitgebreide instructies, zo uitgebreid dat het me eerlijk gezegd een beetje begon te duizelen: de zinnen moesten een x aantal woorden bevatten, ze moesten een heel precies patroon volgen, maar dit en dat woord mocht er absoluut niet in voorkomen, deze woorden moesten er trouwens absoluut wél in… Ik knikte, stelde wat vragen, krabbelde m’n aantekeningenblad vol, maar bewaarde die ene vraag die ik écht wilde stellen voor later: maar wat ga je doen als er nou opeens heel veel Limburgers meedoen aan je experiment?
Eigen jas
Er waren twee redenen om die vraag te stellen. De eerste was simpel: het experiment zou worden afgenomen in het lab in Nijmegen, waar de participanten voornamelijk bestonden uit Nijmeegse studenten die ofwel aan onderzoeken mee moesten doen voor een vak (daar kreeg je namelijk ‘proefpersoonpunten’ voor), ofwel aan onderzoeken mee wilden doen omdat dat een tientje per uur betaalde – best een prima vergoeding voor tussen de colleges door even in een hokje gaan zitten en wat vragen over taal beantwoorden.
In Nijmegen studeerden alleen best wel veel Limburgers. Daar liepen we met z’n allen niet per se heel erg mee te koop – soms werd je geplaagd met je accent, vaker kreeg je het eeuwig irritante verzoek “maar zeg dan eens iets in het Limburgs!”, en o wee als de fonologiedocent erachter kwam dat je Limburgs sprak, want dan zat je gerust een hele koffiepauze verkleinwoordjes uit te spreken (ik herinner me specifiek dat ik meerdere keren het woord ‘pannetje’ moest zeggen) – en in de meeste gevallen maakte het eigenlijk ook niks uit. Hierbij wel. Het onderzoek in kwestie ging namelijk over de interpretatie van het bezittelijke voornaamwoord ‘zijn’.
Ik heb even teruggezocht in mijn archief en vond daar inderdaad, helemaal onderin, de lijst met zinnen (‘stimuli’, met een mooi woord) die we destijds in elkaar draaiden. Daar stond onder andere de volgende zin tussen: ‘Iedereen was zijn jas aan het aandoen’. Het idee van dit onderzoek was elegant en simpel: het woordje ‘zijn’ is grammaticaal mannelijk, dus: denken mensen bij het lezen van een zin als deze dan ook eerder aan een man dan aan een vrouw, ook al staat er ‘iedereen’? In het Nederlands kun je namelijk wel zeggen dat Jos of Ad zijn jas aantrekt, maar niet dat Helen zijn jas aantrekt: bij een vrouw moet je de vrouwelijke vorm ‘haar’ gebruiken. Doe je dat niet, dan trekt Helen niet haar eigen jas aan, maar bijvoorbeeld die van Jos. Maar in het Limburgs kan dat ‘zijn’ opeens wél: Helen duit ziene jas aan. Haar eigen jas, welteverstaan. Toch?
Experiment
Eerst twijfelde ik nog een beetje – lag dit nou aan mij, of was dat zien voor een vrouw echt gewoon… nou, prima? Ik verstuurde twee appjes met deze vraag: eentje naar mijn moeder, en eentje naar mijn studiegenote Loes – ook taalwetenschapper, ook Limburgse. Beiden antwoordden ze snel en resoluut: ja, zien voor een vrouw was hartstikke normaal.
Toen ik mijn bedenkingen uiteindelijk voorlegde aan Theresa en Helen, keken ze me eerst even aan alsof ik zojuist had verteld dat ik graag karton op mijn brood eet. Nadat ik succesvol had beargumenteerd dat ik echt niet gek was geworden, besloot Theresa een extra vraag op te nemen in haar vragenlijst: of de participant toevallig een Limburgs dialect sprak. Als het antwoord daarop ‘ja’ was, voelde ze die persoon na afloop van het onderzoek nog even aan de tand, en al na een paar dagen kreeg ik een appje: “Ik heb net mijn tweede Limburger getest en volgens haar kan ‘zijn’ ook gewoon bij vrouwen. Super interessant, misschien moet ik hier echt nog iets mee doen!”. En zo geschiedde, want dat ‘iets’, dat werd mijn allereerste onderzoek naar Limburgse voornaamwoorden voor vrouwen: een experiment waarmee we aantoonden dat zien in het Limburgs inderdaad naar vrouwen kan verwijzen.
Konijnenhol
Mijn simpele opmerking was het begin van wat uiteindelijk een enorm diep konijnenhol bleek te zijn: inmiddels zijn we ruim zeven jaar verder en heb ik me met dit onderwerp beziggehouden tijdens o.a. twee onderzoeksstages, een masterscriptie, én een promotie- onderzoek. Steeds als ik dacht dat ik ein-de-lijk begon te begrijpen hoe het allemaal ongeveer zat, diende zich alweer een nieuwe vraag aan: en dit voornaamwoord dan? En dát voornaamwoord dan? En regionale variatie dan? En, en, en…
Samen met mijn begeleiders schreef en publiceerde ik verschillende wetenschappelijke artikelen. Dat moet wel, want anders mag ik niet op dit onderwerp promoveren. Maar hoewel het voordeel van dat soort artikelen is dat ze grondig, gedetailleerd, en feitelijk zijn, hebben ze één heel groot nadeel: ze zijn niet toegankelijk. Dat wil zeggen, ze zijn allemaal geschreven in het Engels, en zitten helaas nog steeds regelmatig verstopt achter een betaalmuur. Bovendien bevatten ze meestal terminologie en theorie waar de gemiddelde niet-taalkundige het (volledig terecht) nogal benauwd van krijgt. Enorm zonde, want als ik één ding zeker weet na al die jaren onderzoek naar dit onderwerp, dan is het dat je echt geen wetenschapper hoeft te zijn om hierover te willen lezen.
In dit boekje neem ik je daarom mee dat konijnenhol in. Want, hoe Limburgers over vrouwen praten: daarover valt vreselijk veel te zeggen, en dat kan ook in normale bewoordingen.
Zeer interessant om te lezen ! Inderdaad een leek (zoals ik), een niet-wetenschapper die zulke artikelen ook zou willen lezen.
En het klopt, volgens mij, dat er regionale verschillen zijn in ‘ziene jas’ voor een vrouw/meisje of ‘häöre jas’. Volgens mij inderdaad niet in elk Limburgs dialect (‘ziene’ voor vrouw )zo gezegd. Het ene Limburgse dialect voor het andere.
Voor mij is er een verschil tussen ‘t feit of je ‘t hebt over een vrouw waar ik ‘je’ tegen zou zeggen, die ik zou tutoyeren of over een vrouw tegen wie ik ‘u’, in dialect ‘geer’ zou zeggen, zoals een vreemde, een oudere, een vrouw in functie (van arts bv) etc.
Groeten en succes gewenst, Francien
(Amateur taal en dialect geïnteresseerde)