Iedere week bespreekt Michiel de Vaan een woord waarvan de verklaring in het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands ontbreekt (of onvolledig is).Door Michiel de Vaanovertollig bn. ‘overbodig’Vroegmiddelnederlands ouertulleg (1276–1300), ouertolleg (1291–1300) ‘overvloedig’, ouertullechheit (1265–1270) ‘onmatigheid’, Nnl. overtollig. Daarnaast, vooral in Hollandse … [Lees meer...] overAddenda EWN: overtollig
etymologie
Addenda EWN: oefenen
Door Michiel de Vaanoefenen ww. ‘door herhaling leren’Middelnederlands ufenen (1265–70) ‘(beroep, godsdienst) uitoefenen; (land) bewerken; zich inspannen’, Vroegnieuwned. oeffenen ‘zich voortdurend bezighouden met, uitoefenen’, vanaf eind 18e eeuw ook met de huidige betekenis ‘door herhaling een vaardigheid (doen) leren’. Oefenen gaat op Oudnederlands *ōvnan terug: bij het … [Lees meer...] overAddenda EWN: oefenen
Addenda EWN: kloris
Door Michiel de Vaankloris zn. ‘vrijer; sufferd’In de 17e en 18e eeuw als naam voor vrijers en herders gebruikt in toneel, gedichten en liederen. De oudste attestatie is Klorus in een opsomming van vrijers in Bredero’s Griane (1616): wel waarom Klorus, Jorus, Gorus, of Flores niet? ‘wel waarom Kloris, Joris, Goris of Floris niet?’ Gespeld met een i vinden we Cloris … [Lees meer...] overAddenda EWN: kloris
Addenda EWN: kramsvogel
Door Michiel de Vaankramsvogel zn. zangvogel (turdus pilaris)Vnnl. krammet voghel, kramet-voghel, krams-voghel ‘lijster’ (1599, bij Kiliaan; daarvan stamt de tweede vorm uit Junius’ Nomenclator uit 1567, waar krametvogel Duits genoemd wordt, en de derde uit een Nederduits glossarium uit 1582). Latere attestaties zijn krammetvogel (1648), krammesvoogel (1657), krammetsvogel … [Lees meer...] overAddenda EWN: kramsvogel
Addenda EWN: glop
Door Michiel de Vaanglopzn. o. ‘smalle doorgang’Vroegnieuwnederlands glop ‘nauwedoorgang, steeg; leemte’: dus allenskens sult ghij reijnigen dat sondich glop (rederijkersspel uit Haarlem, eind 16e eeuw). Daarin en in enkele andere 17e-eeuwse teksten betekent glop ‘(grotere) open tussenruimte’. In dialecten Noordhollands glop ‘open ruimte; steeg’, Zuidhollands glap, glop … [Lees meer...] overAddenda EWN: glop
Addenda EWN: apegapen
Door Michiel de Vaanapegapen ww. ‘naar adem snakken’Oudste attestatie uit 1844: sints de Louwmaand lag hij al / aan een overmaat van gal / op het apegapen (tijdschrift Braga, 2e jaargang). Het huidige op apegapen liggen vind ik vanaf 1853, maar in het begin kent de constructie nog andere varianten: op apegapen zetten ‘naar adem doen snakken’ (1879), hij lei te apegapen (1886, … [Lees meer...] overAddenda EWN: apegapen
Te verschijnen: Dorp, stad, land. Bewoning in woorden
Dorp, stad, land. Bewoning in woorden van MaartenJan Hoekstra vertelt de geschiedenis van de bewoning van het landschap van Nederland en België aan de hand van woorden die er door de eeuwen heen voor zijn gebruikt. Dat kunnen erfwoorden zijn, dat wil zeggen, woorden uit de Germaanse voorstadia van het Nederlands, maar ook leenwoorden: uit het Latijn van de Romeinen en het … [Lees meer...] overTe verschijnen: Dorp, stad, land. Bewoning in woorden
Addenda EWN: gijl
Door Michiel de Vaangijlzn. ‘gist die zich vormt bij de bierbereiding’Mnl. ghijl ‘bierbrouwsel’ (ca. 1400), ghijlcupe ‘kuip voor nog niet uitgegist bier’ (1376–1400), Vnnl. ghijl, ghijle ‘gist op bier, schuim op melk’ (1588), Modern Westvlaams giel ‘gistend’ (van bier), gielkupe ‘gistvat’. Vnnl. sporadisch ghijlen, dat in woordenboeken met ‘zieden, koken’ wordt vertaald maar in … [Lees meer...] overAddenda EWN: gijl
Addenda EWN: hebbes
Door Michiel de Vaanhebbes tw. ‘te pakken, gevonden’De vroegste attestatie die ik vind is in de roman Achter het anker van Alie Smeding uit 1924, die in Enkhuizen speelt en veel spreektaal bevat: Tjeerd vatte haar bij de arm. ‘Hebbes,’ lachte hij dronken, - ‘hebbes!’ Waarschijnlijk gaat achter hebbes de vorm *hebbens schuil, genitief van hebben. In de spreektaal ging de n … [Lees meer...] overAddenda EWN: hebbes
Addenda EWN: jouwen
Door Michiel de Vaanjouwen ww. ‘beschimpen’Vroegnieuwnederlands jouwen ‘beschimpen’ (1609, Willem Jansz. Buys en Jacob Lenaertsz, Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens), bejouwen (1615), en uytjouwen (1647). De beginklank verschijnt als di- bij de Antwerpenaren Willem Ogier (bediouwen 1639, uytgediout 1680) en Peeter Vloers (bediouwen 1659), vergelijk daarvoor het … [Lees meer...] overAddenda EWN: jouwen
Addenda EWN: stevel en stiefelen
Door Michiel de Vaanstevel zn. ‘laars’Middelnederlands stevele ‘laars’ (1477, Teuthonista; wegens -e is dit waarschijnlijk een meervoudsvorm, vgl. ook bij Plantijn, 1573: stevel oft stevels). Vroegnieuwned. stevel (1573), stivel, stevel, stifel (1599, bij Kiliaan, die ze als Duitse, Gelderse en “Saksische” woorden betitelt). In de standaardtaal is stevel nooit frequent … [Lees meer...] overAddenda EWN: stevel en stiefelen
Addenda EWN: z(w)oel
Door Michiel de Vaanzwoel bn. ‘benauwd’ en zoel bn. ‘aangenaam warm’Mnl. verzwoelen ‘verzengen’ (1440–1460; Jan Praet, Speghel der wijsheit; verzwoelen staat zo in de uitgave van Bormans uit 1872, het hs. zal wel een andere spelling hebben). Vnnl. swoel, zwoel ‘aangenaam warm; onaangenaam warm, broeierig’ (ca. 1615), swoelen ‘gloeien, drogen’ (1608). Zonder w: Vnnl. soel, zoel … [Lees meer...] overAddenda EWN: z(w)oel
Waar komt kaas vandaan?
Door Peter Alexander Kerkhof Waar komt kaas vandaan? “Uit de kaasfabriek![1]” roept de één. “Nee joh, van de koe!” roept de ander. Natuurlijk hebben beiden gelijk. Kaas wordt, in fabrieken, van gestremde melk van grazende zoogdieren gemaakt. In Nederland gaat het dan vooral om kaas van koemelk. Rond de Middellandse Zee wordt dan weer veel geiten- en schapenkaas gegeten. De … [Lees meer...] overWaar komt kaas vandaan?
Addenda EWN: vuig
Door Michiel de Vaanvuigbn. ‘gemeen’Mnl. vudighe (mv.; Holland, ca. 1450), vuydich (1479) ‘lui, vadsig’, Nnl. vuyegh ‘lui’ (Anna Bijns, ca. 1540), vuygh (1618–23). De pejoratieve betekenissen ‘laf, minderwaardig, verachtelijk’ kunnen vanuit ‘lui’ en ‘ledig’ worden verklaard. De wegval van d heeft vuidig regelmatig in vuig veranderd. Tot 1700, zeer sporadisch daarna tot 1820, … [Lees meer...] overAddenda EWN: vuig
Addenda EWN: verleppen
Door Michiel de Vaanverleppen ww. ‘verwelken’Voor het eerst in 1602, waneer Jan van Hout in zijn vertaling van Petrarca’s sonnet Fontana di dolore de uitdrukking putta sfacciata met verlepte hoer vertaalt. Kort daarna wordt verleppen een gangbaar woord, bijv. in een schoon’ ontloocken Roos wiens bladers zijn terstondt verlept (Pers, Bellerophon, 1612) en Ay ziet het schoon … [Lees meer...] overAddenda EWN: verleppen
Appelsien en djoeken
Door Leonie CornipsOver het woord appelsien (Venloos appelesien, Maastrichts appeleseen) heb ik me altijd verbaasd omdat het zo intrigerend ‘andersom’ is vergeleken met sinaasappel. De appel in het woord is prima te begrijpen. Maar sinas of sinaas, wat is de oorsprong van dat woord en waarom kan het voor of na ‘appel’ staan? Volgens het recent verschenen boekje Waar komt … [Lees meer...] overAppelsien en djoeken
Addenda EWN: tja
Door Michiel de Vaantja tw. uiting van weifelende toestemming, berusting, echovraagNnl. tja (1901), tja-tja (1901), sja (1903), tsja-tsja (1903), tsja (1908). De eerste attestaties komen uit Heijermans’ Op hoop van zegen. Naar alle waarschijnlijk is tja ontstaan door nadrukkelijke of bedachtzame uitspraak van de j-, waarbij extra frictie ontstaat (jjja) en de beginklank … [Lees meer...] overAddenda EWN: tja
Addenda EWN: spreeuw en spraaien
Door Michiel de Vaanspreeuw zn. ‘zangvogel’ (sturnus vulgaris)Middelnederlands sprewe (1287), Nnl. spreeuwe (1562), spreeu (1608). In de zeventiende eeuw komt daarnaast het ww. spreeuwen ‘bespotten’ voor, dat naar het geschetter van spreeuwen verwijst. Als spreeuw of een variant daarvan komt de vogelnaam voor in West- en Zuidnederlandse dialecten. Daarentegen vertonen het … [Lees meer...] overAddenda EWN: spreeuw en spraaien
Addenda EWN: proesten ww. ‘niezen, lachen’
Door Michiel de VaanMiddelnederlands pruysten ‘niezen; uitspuiten’ (1477), Vroegnieuwnederlands proessen of proesten ‘niezen’ (1573), pruysten ‘niezen’ (1599). Pas vanaf 1746 treffen we proesten ‘niezen, schuimbekken’ in literaire teksten aan, het eerst in Holland, en meermaals in combinatie met het rijmwoord hoesten. Na 1800 komt ook de uitdrukking proesten van het lachen … [Lees meer...] overAddenda EWN: proesten ww. ‘niezen, lachen’
Addenda EWN: nochtans
Door Michiel de Vaan nochtans bw. ‘evenwel’ Een samentrekking van nog en dan. Dat is nog duidelijk te zien aan de spelling en de betekenis van noghthanne ‘toen nog’ en nohthanne ‘nog steeds’ in de Leidse Willeramvertaling (ca. 1100). In de dertiende eeuw kan nochdan(ne), nochtan(ne) nog steeds ‘dan nog, verder nog, bovendien’ betekenen, maar krijgt het daarnaast de … [Lees meer...] overAddenda EWN: nochtans
Addenda EWN: Verorberen
Door Michiel de Vaanverorberen ww. ‘opeten’Middelnederlands verheurbeuren ‘aanwenden’ (Gent, 1419; met hypercorrecte h-), te veroerberne ‘te bewerken’ (1410–1430), veroorboort ‘gebruikt’ (1492). Vroegnieuwned. veroorboren (1500), verorbaren (1644) ‘gebruiken, gebruik maken van’, met reductie van de derde lettergreep ook veroorberen (1525), veroorbren(1648), veroirberen (1651), … [Lees meer...] overAddenda EWN: Verorberen
Addenda EWN: moei
Door Michiel de Vaanmoei zn. ‘tante’Middelnederlands muje (1240), moye (1268) ‘tante van moederszijde’, volmoie ‘volle tante’ (1296), oude(r)moye ‘oudtante’, Nieuwned. moeye (1522), moey (1640) ‘tante’, petemoey ‘peetmoeder’ (1564). Na 1600 komt het woord in Holland en Zeeland ook met de klinker eu voor, bijv. meuy (Coster, 1615), petemeuy (Bredero, 1613, Cats, 1635), verkleind … [Lees meer...] overAddenda EWN: moei
Addenda EWN: lob en lub
Door Michiel de Vaanlob zn. en lub zn. ‘geplooide halskraag’Middelnederlands lobben ‘plooien in hoofdkleding’ (1366, MNW s.v. ranse), lobben ‘stokvis’ (1477), Vroegnieuwnl. lobben mv. (1574), lobbe ev. (1599), lob (1635) ‘geplooide kanten kraag of manchet’, handlob (1691) ‘plooisel dat over de pols valt’. Bij Noordhollandse auteurs ook met u: lubben ‘plooien’ (Haarlem, … [Lees meer...] overAddenda EWN: lob en lub
Addenda EWN: dolage
Door Michiel de Vaandolage zn. ‘moerassig stuk grond’Middelnederlands doelage (1281), dolaghe (1326), doolaghe (1432), alle in Vlaamse herkomstnamen, verder dootlage (ca. 1450, Pelgrimage vander menscheliker creaturen), doelaghe, doeleghe (Grootloo, cijnsboek ca. 1450), dootlaghe, dolaghe (1477, Delftse Bijbel), Nieuwnl. do(o)laghe (1562), dootlaghe (1590). In huidige Vlaamse … [Lees meer...] overAddenda EWN: dolage
Addenda EWN: aling en alijk
Door Michiel de Vaanaling bn. ‛geheel’Middelnederlands aling ‘geheel’ (1294), bw. alinge ‘volkomen’, afl. alincklike bw. ‘geheel en al’ (1298 allingleke). Nieuwnederlands aling en alinck. Wordt voornamelijk in oorkonden, plaatselijke verordeningen, keurboeken, handvesten en andere niet-literaire bronnen gebruikt, en raakt na 1700 buiten gebruik. In moderne dialecten nog bekend … [Lees meer...] overAddenda EWN: aling en alijk