Een belangrijk inzicht dat ik aan het begin van mijn opleiding verworven heb, is dat talen voortdurend in beweging zijn. Dit geldt ook voor het Nederlands. Taalcontact, de media, een veranderende maatschappij: al deze factoren hebben een invloed op het Nederlands. Er komen steeds nieuwe woorden bij; bepaalde woorden raken na een tijdje in onbruik en verdwijnen vervolgens. Ik leerde verder dat taalverandering niet altijd met open armen ontvangen wordt. Het is nochtans een fenomeen dat altijd al bestaan heeft.
Voor mijn promotieonderzoek heb ik zo enkele veranderingen kunnen bestuderen over een tijdsspanne van vier eeuwen (16de – 19de eeuw). In België vinden we het heel normaal dat familienamen waarin een lange a voorkomt met <ae> gespeld worden (bv. Raes). Veel familienamen met een k-klank in woordfinale positie worden in België dan weer met <ck> gespeld (bv. De Boeck). Die spellingvarianten komen natuurlijk ergens vandaan. In de middeleeuwen waren <ae> en <ck> zowel in het Noorden (het huidige Nederland) als in het Zuiden (het huidige Vlaanderen) van het taalgebied de gangbare spellingvarianten, naast andere oude spellingen als <ai> en <c>. Die hebben door de eeuwen heen plaatsgemaakt voor de moderne spellingvarianten <aa> en <k>.
Een ander voorbeeld is de ontkenning in het Nederlands. Die werd in het Middelnederlands voornamelijk uitgedrukt met twee negatie-elementen (en en niet), zoals in het voorbeeld ik en geloofde het niet. Deze ‘tweeledige’ negatie werd vervangen door een enkele negatie met niet. Ter vergelijking: het moderne Frans heeft wel nog steeds twee negatie-elementen (bv. je ne le croyais pas).
Tot slot wil ik de aandacht vestigen op de verandering van d– naar w-vormen in het Nederlands. In het geval van de betrekkelijke bijwoorden daar en waar is die verandering voltooid. Hoewel daar de gebruikelijke vorm was in het Middelnederlands (bv. de plaats daar wij sliepen), is waar vandaag de enige juiste vorm. Bij de betrekkelijke voornaamwoorden dat en wat zien we daarentegen naast w-vormen ook nog d-vormen in bepaalde contexten (vergelijk: iets wat ik leuk vind – het meisje dat hier werkt). Men kan dus stellen dat deze verandering nog aan de gang is.
Mogelijk verandert in de toekomst ook de status van een vorm als ervaarde. Momenteel is enkel de sterke verledentijdsvorm ervoer standaardtaal, maar wordt de vorm ervaarde al vaak gebruikt. Over enkele jaren kan de zwakke verledentijdsvorm misschien ook tot de standaardtaal gerekend worden. Kortom: bepaalde veranderingen hebben in het verleden plaatsgevonden, sommige veranderingen zijn nu aan de gang en ook in de toekomst zal het Nederlands nog evolueren. Het is voor mij belangrijk om met een open blik te kijken naar taalverandering.
Meer lezen
Marynissen, A. (2011). Namen. In Van der Sijs, N. (Red.). Dialectatlas van het Nederlands (pp. 300–353). Amsterdam: Bert Bakker.
Iris Van de Voorde promoveerde onlangs aan de VUB op het proefschrift ‘Pluricentriciteit in de taalgeschiedenis. Bouwstenen voor een geïntegreerde geschiedenis van het Nederlands (16de – 19de eeuw)’
Hand zegt
Terug naar de dierenwereld, een beetje krijsen en schreeuwen.