De taalkunde houdt zich bezig met iets wat veelal wordt beschouwd als de enige onderscheidende eigenschap, het eigenaardige vermogen van de mens. We hebben het dan over het communiceren op een (on)bewuste manier met behulp van een (talige) constructie. Uitgaande van die vaststelling moet er dus ook over de andere kant gesproken worden, namelijk het communiceren op een onbewuste manier. Ik bedoel daarmee het soort situaties waarin mensen tegen elkaar of in het openbaar iets zeggen wat ze feitelijk niet menen. En daarom is het verrassend dat vloeken of schelden zelden ter sprake gebracht worden door de taalkunde. Het is een opvallend aspect van de menselijke communicatie dat we bijna elke dag meemaken zowel in ons privéleven als in een maatschappelijke context. “Maar welke gek wil een reputatie opbouwen als deskundige in het vloeken, tieren en schelden?” schreef Hans Determeyer in Trouw. In dit essay wil ik die (misschien) te laat aan bod komende problematiek van vloeken kort maar duidelijk toelichten en een voorbeeld ervan geven om te laten zien wat het moeilijk maakt om het thema op een puur wetenschappelijke en objectieve manier te behandelen.
Taalkunde en vloeken
Wat lang een hindernis was om het binnen de taalkunde over vloeken en scheldwoorden te hebben, is dat er geen wetenschappelijke context bestond om de juiste vragen te stellen. Het volgende citaat van Jos van Berkum, hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, blijkt dit te bevestigen:
Wat weten we inmiddels over hoe taal en emotie bij elkaar komen? Tot niet zo heel lang geleden werd daar nauwelijks onderzoek naar gedaan. Dat kwam doordat veel taalwetenschappers vooral nadachten over taal als codeersysteem, waarmee je feitelijke informatie van de ene mens naar de andere kunt overbrengen, een beetje zoals computers met elkaar communiceren.
(Van Berkum, De Taalcanon)
De vergelijking in dit fragment roept de associatie op van mensen die niet menselijk, maar wel machine-achtig zijn. En wat is het verschil tussen mensen en machines? Dat mensen in tegenstelling tot machines allerlei soorten emoties hebben. Daardoor zijn mensen niet altijd rationeel of bewust en kunnen ze zich bijna nooit objectief gedragen. Dat betreft ook hun manier van communiceren. “Met het werk van taalkundigen als De Saussure, Bloomfield, Chomsky en anderen is heel wat structuur in het denken over taal gebracht,” schreef Determeyer. Kortom: de taalkunde had als wetenschap die zo objectief mogelijk probeerde te zijn niet per se de juiste begrippen, termen en empirische meetinstrumenten om het ‘subjectieve’ vloeken te bevragen. Wel lijkt het een spannende conceptuele uitdaging te zijn.
Rol van emotie
Het brein moet, zoals eerder al gezegd, vanuit twee aspecten bekeken worden: het bewuste en onbewuste. Van Berkum voegt daar nog het begrip van belangen die te maken hebben met emoties aan toe: “Emoties zorgen ervoor dat je heel snel reageert op zaken die aan deze belangen raken, en dat je denken en doen erdoor ‘gekleurd’ worden” (De Taalcanon). Die formulering suggereert dat ons niet altijd de nodige tijd ter beschikking staat om bewust te kunnen reageren. Het vloeken moet dus iets niet zo beschaafds zijn, wat natuurlijk niet meteen betekent dat wij mensen dat niet bewust zouden kunnen doen. Maar waar komt vloeken vandaan? Het antwoord is niet heel verrassend: onze opvoeding.
Scheldwoorden werken vooral doordat er een maatschappelijk taboe op ligt – juist doordat we bepaalde woorden van onze ouders of leraren op school niet mogen gebruiken, krijgen ze een extra krachtig effect als we dat dan tóch doen. (Van Berkum, De Taalcanon)
Wat verboden is lijkt altijd aantrekkelijker. Dat is op zich niks nieuws. Maar wat interessant is, is dat de mening van minister-president Mark Rutte precies dezelfde is als die van Van Berkum. Die gedeelde meningen van een politicus en een taalkundige laten heel goed zien hoeveel meer het subjectieve van belang is dan het objectieve.
Ik ben tegen een verbod vanuit de overheid op beledigen of iets dergelijks. Innerlijke beschaving kun je ook niet in een verbod of gebod regelen. Innerlijke beschaving komt uit je opvoeding, uit wat je van thuis meekrijgt en van je omgeving.
(Mark Rutte, Bond tegen Vloeken)
Dit citaat is uit een interview met Rutte dat hij aan ’De bond tegen vloeken’ heeft gegeven in 2017 na ‘Pleur op’ te hebben gezegd. Zo gaat zijn redenering verder:
‘Pleur op’ kwam voort uit dat deel van Turkse Nederlanders dat wil demonstreren, maar het tegelijkertijd onmogelijk maakt voor de media, voor de pers om hún grondwettelijke recht van de persvrijheid uit te oefenen. Ik voelde daar een oprechte emotie bij die mij tot die uitspraak gebracht heeft. (…) Maar die specifieke woorden ‘pleur op’ weerspiegelen precies het gevoel dat ik toen had, dat het hier geen cafetariamodel is.
(Mark Rutte, Bond tegen Vloeken)
De redenering van Rutte en die van Van Berkum is hetzelfde. De opvoeding (familie, school, vrienden) is de meest bepalende factor wat het verbod op vloeken betreft, maar we doen het toch om onze emoties op een verbaal niveau te uiten. Vloeken heeft dus wel degelijk een functie.
Functie van schelden
Zoals Van Berkum ook schrijft, heeft vloeken of schelden zowel positieve als negatieve effecten. Met scheldwoorden kun je de aandacht van de toehoorder trekken en vasthouden, jezelf tot betere prestatie stimuleren (sporters), onderlinge verbondenheid creëren (jongeren), en ze kunnen zelfs als pijnstiller werken. Bovendien kan het onderlinge gebruik ook een teken zijn van een vertrouwelijke, discrete relatie. Vloeken en scheldwoorden lijken een belangrijke bijdrage te leveren aan menselijke communicatie. Daarom kunnen de deze menselijke aspecten van taal ook door de taalkunde onder de loep genomen worden. Voor de linguïstiek bieden die aspecten nieuwe aanknopingspunten met andere wetenschappelijke disciplines zoals communicatiewetenschap, sociologie, culturele studies of letterkunde.
Samenvatting
Vanuit de traditionele visie op taalkunde lijkt het moeilijk denkbaar te zijn om niet op een subjectieve manier over vloeken te spreken. Het voorbeeld van Mark Rutte laat dat ook weer zien: hij verklaart niet vanuit een wetenschappelijke, maar wel vanuit een vrij persoonlijke invalshoek wat hij over het thema in kwestie vindt. De (moeder)taal hoeft niet enkel beschouwd te worden als een bewust bedachte en gebruikte constructie. Op deze manier wordt de menselijke, emotionele kant buiten beschouwing gelaten. Hopelijk heeft deze tekst aannemelijk gemaakt dat het vloeken een bredere kijk biedt op het menselijk taalgebruik.
Marci Szegő is masterstudent Nederlands aan de Károli Gáspár Universiteit in Budapest.
Frans de Graaf zegt
Vloeken en schelden mogen dan geen favoriete thema’s in de taalkunde zijn, helemaal genegeerd worden ze ook niet.
Uit eerdere beschouwingen herinner ik mij dat zij een culturele dimensie hebben. Sommige culturen leggen de nadruk op het anale (EN: ass-hole), andere op het genitale (FR: con) en weer andere op God (NL: nonde(d)ju). Ook de frequentie varieert van land tot land. Met vloeken wordt meestal bedoeld dat de naam des Heren ijdel wordt gebruikt. Juist Nederlanders zouden volgens deze uitleg de grootste vloekers ter wereld zijn. De Russen, van hun kant, zouden de langste scheldwoorden – scheldzinnen is misschien een beter woord – fabriceren. Interessant zijn ook vloeken en scheldwoorden die verouderd zijn omdat ze te ‘slap’ zijn ( verdraaid, verroest, sapperloot…) of aanbevolen worden als onschuldig alternatief (rododendron).
Tot slot: in 2018 verscheen bij Lannoo Slimmer schelden en vaardiger vloeken, in een Nederlandse versie en een Vlaamse versie.
msvandermeulen zegt
Leuk stuk! Ik ben het met de schrijver eens dat er in ieder geval meer aandacht zou mogen komen voor vloeken en schelden. Maar er gebeurt wel meer dan de schrijver suggereert (zoals Vincent van Heuven hieronder ook stelt). Ook voor het Nederlands, bijvoorbeeld door Piet van Sterkenburg, Ewoud Sanders en Rob Tempelaars. En in internationale context al helemaal.
Overigens: ik was een van de schrijvers van de genoemde boeken van Lannoo, die Het Groot Nederlands Vloekboek/Het Groot Vlaams Vloekboek heten.
Vincent van Heuven zegt
Uit het begin van deze tekst: “vloeken of schelden [worden] zelden ter sprake gebracht […] door de taalkunde.” Google eens op “Linguistic analysis of swearing”. Als er ervan mogen uitgaan dat de sociolinguistiek een vorm van linguistiek is (lijkt geen onredelijke aanname), dan is er in de taalwetenschap toch wel meer nagedacht over vloeken en schelden dan nu wordt gesuggereerd.