Hoe groot kan de impact van een verhaal zijn dat alleen mondeling wordt doorgegeven? Voor de master Neerlandistiek volgde ik de cursus Volksverhalen & vertelcultuur waar – je raadt het al – vertellingen centraal staan. Hoewel je in eerste instantie anders zou verwachten, zijn volksverhalen nog steeds erg populair. Het volksverhaal is eigenlijk een brede verzamelterm: niet alleen de verwachte legenden, sprookjes en traditionele sagen, maar ook moderne broodjeaapverhalen, raadsels en moppen schuilen onder dezelfde paraplu. In de loop der jaren zijn onze voorkeuren flink verschoven. De traditionele epiek is uit, horror en humor is in. Dat is bijvoorbeeld te merken aan de bruisende hybride vertelcultuur vandaag de dag. Die speelt zich deels af in real life en deels op het internet (denk hierbij aan: complottheorieën, urban legends en memes). Over deze overlap, dit stukje intermedialiteit, valt nog genoeg te vertellen, maar voor nu wil ik mijn pijlen richten op een effect van volksverhalen: de narratieve reproductie oftewel ostension.
Broodjeaapverhaal
Alle types volksverhalen zijn weer onder te brengen in twee categorieën, de volksfantasie en het volksgeloof. Onder de noemer volksfantasie scharen we moppen, raadsels en sprookjes. We weten allemaal dondersgoed dat dit vertelde fictie is. Daartegenover staat het volksgeloof (legenden, sagen en nu vooral broodjeaapverhalen), dit is het schijnbare-non-fictiebroertje van de volksfantasie. Het betreft verhalen die worden verteld alsof ze waargebeurd zijn, maar oorspronkelijk net zo goed uit de dikke duim gezogen zijn als Roodkapje of die ene man die bij de dokter komt. Doordat deze laatste verhalen als ‘echt waar’ worden verteld heeft dat als gevolg dat ze ook onterecht als waarheid worden aangenomen door een (goedgelovig) deel van de bevolking. In de meeste gevallen worden ze door doorvertellers als waarheid verkondigd, omdat deze er zelf ook rotsvast in geloven. Legenden en traditionele sagen worden zoals gezegd (bijna) niet meer verteld, maar het broodje aap (ook bekend als o.a. stadssage, urban legend, FOAFtale) is behoorlijk in zwang geraakt. Het centrale thema hiervan zijn meestal de angsten, zorgen en vooroordelen van mensen, vormgegeven in sterke verhalen die toch zeker aannemelijk klinken. Aan de geloofwaardigheid draagt bij dat de broodjeaapverhalen vaak worden verteld alsof ze dicht bij je staan. Zo is een bekende openingsformule: “Ik hoorde dat een vriend van een vriend iemand kent die [x] is overkomen.” Het subtype van het broodjeaapverhaal dat met deze Inception-formule begint wordt ook wel een FOAFtale (Friend of a friend) genoemd en is natuurlijk een speling op het Engelse folktale.
Pinguïn in een rugzak
Uit mijn basisschooltijd herinner ik me zo’n opvallende FOAFtale. Op het schoolplein werd ergens in 2006/2007 geroddeld dat het gehandicapte broertje van een vriend van een vriend van een klasgenoot een pinguïn uit de dierentuin, Artis in dit geval, had ontvoerd in zijn rugzak. Tijdens mijn studententijd ben ik trouwens hilarisch veel studiegenoten tegengekomen die dezelfde verre vriend en diens broertje op een of andere manier moeten hebben gekend. Ook zij hebben gehoord over de pinguïn. Uit de dierentuin gegapt? Absoluut. In een rugzak gepropt? Jazeker. Het liefst uit Artis? Yes, ook dat nog. Misschien heb jij ooit hetzelfde verhaal of een variatie erop gehoord. Feit is dat zulke gesproken verzinsels snel en veel terrein winnen. Zo is het verhaal van de pinguïnnapper niet eens oorspronkelijk Nederlands maar Engels, het belandde in 2006 in Nederland. Volksverhalen verspreiden, muteren, worden afgestemd op hun omgeving (hallo Artis) en aangepast door de voorkeuren van hun doorvertellers. Het betreft bij de ontvoerde pinguïn an sich een onschadelijk en grappig broodjeaapverhaal.
Als zo’n verhaal aanzet tot een waarneembare stijging van ontvoerde pinguïns in het echte leven wordt het helaas minder onschuldig. Toch is het niet onwaarschijnlijk dat dit gebeurt: het blijkt zo te zijn – verrassend vind ik – dat verhalen vaker aansporen tot gebeurtenissen dan andersom. Wanneer verhalen de werkelijkheid beïnvloeden, spreken we van het verschijnsel ostension. Mensen laten zich in hun gedrag bewust of onbewust inspireren door de verhalen die ze kennen. Daardoor gaat de werkelijkheid de verhalen ‘naspelen’. Oftewel, er vindt narratieve reproductie plaats.
Trick-or-treat en de doodstraf
Een vrij luguber voorbeeld, en daarom zo opmerkelijk, is de casus van de Candy Man. In de Verenigde Staten deden in de tweede helft van de vorige eeuw hardnekkige broodjeaapverhalen de ronde dat met Halloween er door de ‘slechte mensen’ wel eens vergiftigd snoepappels aan kinderen werden uitgedeeld. Volgens volksverhaalonderzoekers als Linda Dégh blijft het tot 1974 slechts bij verhalen, totdat in Halloween van dat jaar Ronald O’Brien de daad bij het verhaal voegt. Om de levensverzekering van zijn kinderen op te strijken geeft hij zijn zoon, dochter en drie willekeurige anderen (want minder verdacht) vergiftigd snoep. Alleen zijn achtjarige zoontje Timothy eet het daadwerkelijk op en komt daarbij te overlijden. In navolging van deze urban legend, die eigenlijk waarschuwt voor zomaar snoep aannemen van vreemden, vermoordt de vader juist zijn eigen familielid. De vader hoopt natuurlijk dat net als in de verhalen met de beschuldigende vinger naar de anonieme ‘slechte mensen’ wordt gewezen. Hij wordt echter vrij snel gepakt, het broodjeaapverhaal bleek helemaal geen toereikende dekmantel. Uiteindelijk wordt hij veroordeeld tot de doodstraf, door middel van dodelijke injectie. Door medegevangenen omgedoopt tot de Candy Man heeft Ronald een nogal roerig einde. Zo’n driehonderd mensen, waarvan de meeste jongelui, komen zijn laatste minuten gadeslaan (het vonnis werd dus met publiek voltrokken) en riepen daarbij meermaals “Trick-or-treat!”. Tegenstanders van de doodstraf, die kwamen demonstreren op het parkeerterrein van de gevangenis, werden bekogeld door ditzelfde publiek met, jawel, snoepgoed. Het echte leven is in dit geval veel vreemder dan fictie.
Ik vind het aannemelijk dat moderne broodjeaapverhalen, zoals de ontvoerde pinguïn en het vergiftigd snoep, eerder tot het verschijnsel ostension leiden dan alle andere types volksverhalen. Van zulke sterke verhalen, afkomstig uit de volksgeloofcategorie, wordt immers door velen geloofd dat ze niet alleen goed mogelijk, maar ook aan de orde zijn. Ze spelen vaak in op onze angsten, zorgen en vooroordelen: thematiek die al gevoelig ligt, waardoor we ons makkelijk laten beïnvloeden en waarbij aannames snel worden gemaakt. Misschien worden zulke narratieven daarom eerder (bewust en onbewust) gereproduceerd door het menselijk gedrag. Hoe dan ook staat het vast dat door ostension het vertellen van volksverhalen impact heeft op onze werkelijkheid.
Kees Visser is masterstudent Neerlandistiek in Groningen
Laat een reactie achter