Recensiedokter Evi Aarens diagnosticeert de literaire kritiek. Vandaag Ovidiusvertalers Piet Schrijvers en Harrie Geelen
Vertalen is een vorm van literaire kritiek, vindt schrijver J. M. Coetzee. ‘It is in the nature of the literary work to present its translator with problems for which the perfect solution is impossible and for which partial solutions constitute critical acts.’ Coetzee heeft naast een indrukwekkend romanoeuvre ook essays, recensies en vertalingen geproduceerd. Dit citaat komt uit een essay over zijn vertaling van Gerrit Achterbergs ‘Ballade van de gasfitter’, en hij eindigt dit essay met de rake observatie: ‘In a clear sense, all reading is translation, just as all translation is criticism.’ Omdat ik als Recensiedokter de literaire kritiek graag vanuit alle mogelijke invalshoeken bestudeer, ditmaal een uitstapje naar de wondere wereld van de vertaalkunde.
Ovidius
Ovidius’ Metamorphosen bestaan uit niet minder dan 12.000 versregels die qua inhoud en vorm alle genres en vertelconventies overstijgen. En toch kan dit meesterwerk uit de Romeinse epiek vrij eenvoudig in deze vier woorden worden samengevat: Omnia mutantur, nihil interit. ‘Alles verandert, niets verdwijnt’.
The Times They Are-A Changin’, zeker, het besef dat de wereld voortdurend verandert en ons leven daarom vluchtig en onzeker maakt, is een inzicht van alle tijden. Ovidius voegt daar iets wezenlijks aan toe, namelijk de gedachte dat uiteindelijk niets verloren gaat en niets dus voor niets is geweest. In haar inleidende studie Alles altijd anders. Over Ovidius (Athenaeum-Polak & Van Gennip 2013) noemt vertaler Marietje d’Hane-Scheltema dit ‘de basisgedachte’ van het epos: ‘Niets is voor niets en alles kan ook anders, in de natuur, in het menselijk bestaan, altijd en overal, en vooral ook op het gebied van Ovidius’ specialiteit: de liefde.’
Niets is voor niets en alles kan ook anders. Mocht u ooit in een of ander radioprogramma gevraagd worden een levenswijsheid op een tegeltje te schrijven, dan is dit een prima keuze. Het is een van de grote inzichten die ons vanuit de oudheid zijn toegeworpen. Een diep menselijk inzicht, bovendien, dat misschien wel alleen kan ontstaan in het denken van een dichter die de laatste hand legt aan een meanderende potpourri van honderdvijfendertig op experimentele wijze herschreven verhalen uit de klassieke goden- en heroënwereld.
‘Hij zal een opgewekt mens zijn geweest,’ stelt d’Hane-Scheltema over Ovidius, ‘iemand met een snel wendbare manier van denken en observeren en met een groot gevoel voor betrekkelijkheid; verder met veel energie en een enorme belezenheid; en vooral ook iemand die graag anders deed dan anderen.’
Vertalingen
Een wendbare manier van denken, een grote belezenheid, het verlangen alles anders te doen: wij hebben deze markante dichter ook vandaag de dag nog nodig. En alhoewel de vertaling van Marietje d’Hane-Scheltema uit 1993 nog altijd uitstekend is, is het daarom toch een feest dat er recentelijk twee nieuwe Nederlandse vertalingen van Ovidius’ Metamorphosen zijn bijgekomen. Bij Primavera Pers verscheen Gedaantewisselingen, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door de Leidse emeritus-hoogleraar Latijnse taal- en letterkunde Piet Schrijvers. Bij uitgeverij In de Knipscheer verscheen Metamorphoses, in een vertaling van schrijver en beeldend kunstenaar Harrie Geelen.
Traditioneel zien we vertalingen vaak als een noodzakelijk kwaad. De vertaling blijft in onze perceptie inferieur aan het origineel. Vertalers dienen zich ook altijd te verantwoorden, vaak met lange inleidingen waarin ze uitleggen welke dilemma’s ze tegenkwamen, welke keuzes ze hebben gemaakt, en hoe ze zich verhouden tot eerdere vertalers, die vaak nog een veeg uit de pan krijgen. De inferioriteit van de vertaling wordt het meest zichtbaar in tweetalige edities. Het origineel links, de vertaling rechts (en dat is de conventie) – de bladspiegel voedt het wantrouwen en de twijfelende lezer wordt aangespoord de blik regelmatig naar links te wenden, naar een ‘brontekst’ waar diezelfde lezer waarschijnlijk geen touw aan kan vastknopen. Zeker bij vertalingen van klassieke werken is dit de norm. Het is een onnozele, verspillende conventie, want de classicus met interesse in de brontekst heeft de wetenschappelijke edities van Loeb, Reclam of Budé allang in de kast staan.
Origineel
Ons gebrekkige vertrouwen in vertalingen zal een religieuze oorsprong hebben, gebaseerd op de Hebreeuwse mythe die meertaligheid presenteert als de straf van een jaloerse God tegen de hoogmoedige mens. Vermengd met een snufje Plato, waarin een vertaling slechts de gemankeerde schaduw is van de ideale Vorm, de brontekst, krijgt een vertaalde tekst al snel iets discutabels.
De filosoof en criticus George Steiner (1929-2020) heeft al tientallen jaren geleden afgerekend met dit zogenaamde Babel-probleem. Zijn studie After Babel: Aspects of Language and Translation stoelt op de gedachte dat álle menselijke communicatie een vorm van ontwarren en interpreteren is, in een poging de belevingswereld van een ander te bereiken. Communiceren is per definitie vertaalwerk. Spreken is vertalen, luisteren is vertalen, schrijven is vertalen, lezen is vertalen en, nogal wiedes, vertalen is ook vertalen. Het is een gedachte die we eerder ook bij Coetzee tegenkwamen.
Indachtig de constateringen van Steiner en Coetzee en als kleine geste van verzet tegen de heersende conventie, lijkt het mij de moeite waard de nieuwe Ovidiusvertalingen van Schrijvers en Geelen eens anders te lezen. Ik ga vergeten dat het vertalingen zijn en beide werken lezen alsof het een origineel epos betreft. ‘All reading is translation,’ aldus Coetzee. Het gaat in het volgende dus om mijn vertaling van Schrijvers en Geelen, en niet om hun vertaling van een eeuwenoud meesterwerk. Alleen al omdat deze aanpak gedoemd is te mislukken is het een experimentje waard. Vertaalt u met mij mee?
Schrijvers
De afgelopen dertig jaar was de Nederlandstalige lezer gewend geraakt aan deze openingsverzen van d’Hane-Scheltema:
Ik wil gaan spreken van gedaanten die in nieuwe werden
veranderd. Goden, leen mijn werk uw adem, want ook u
deed mee aan die veranderingen. Leidt ononderbroken
mijn lied vanaf het eerste werelduur tot aan mijn tijd.
Helder en eenvoudig, zo begon d’Hane-Scheltema haar Metamorphosen. De tekst komt wat prozaïsch over, al zorgen sterke, jambische frasen als ‘Goden, leen mijn werk uw adem’ en ‘vanaf het eerste werelduur tot aan mijn tijd’ voor een goede performatieve toon. Het is een tekst waar een podiumdichter wel raad mee weet.
Piet Schrijvers, die zich in zijn inleiding en in een essay op de website van Athenaeum Boekhandel heel nadrukkelijk tot d’Hane-Scheltema verhoudt, maakt er het volgende van:
Gedaanten in nieuwe vormen veranderd verwoord ik geestdriftig
tot lijvige bundels. Goden, beziel wat ik ben begonnen
(want ook die veranderde u), begeleid mijn dichtwerk
dat doorloopt tot aan mijn tijd vanaf het begin van de wereld.
Van mij mag Schrijvers kritiek leveren op zijn voorganger en naar hartelust mansplainen dat d’Hane-Scheltema niet heeft ingezien ‘dat de eerste zin virtuoos meerduidig is, zoals bij de dichter Ovidius past,’ maar dan moet hij vervolgens wel met een virtuoos alternatief komen. Dat doet hij niet. Elke dichter weet dat je onvoltooid deelwoordconstructies met alle macht moet proberen te voorkomen, en ook het fragment tussen haakjes gevolgd door een komma is gewoon lelijk. Dat iets ‘doorloopt tot aan mijn tijd vanaf het begin van de wereld’, is verwarrend. De chronologische doorloop van d’Hane-Scheltema (‘vanaf het eerste werelduur tot aan mijn tijd’) is logischer en bekt bovendien veel beter. En trouwens: waar verwijst de ‘die’ tussen de haakjes eigenlijk naar? Dat het Latijnse carmen beter met ‘dichtwerk’ (Schrijvers) dan ‘lied’ (d’Hane-Scheltema) vertaald kan worden, zal mij na zo’n rammelend begin een zorg zijn. Vertaalkundig zal het allemaal kloppen, maar knappe poëzie ben ik bij Schrijvers nauwelijks tegengekomen.
Geelen
Snel naar de Metamorphoses, met een s, van Harrie Geelen. Het eerste dat opvalt aan zijn tekst is de verdeling in strofen van meestal drie tot vijf regels. Elke strofe leest als een klein paragraafje, waarin een thema of gedachte in de laatste regel met tromgeroffel wordt afgerond, als in het couplet van een songtekst. Net als Schrijvers maakt Geelen gebruik van de dactylische hexameter, maar omdat hij zich vrijer en dichterlijker opstelt wordt de tekst veel minder dan bij Schrijvers in de mal van de metriek gestampt. Geelen lijkt naast de metrische opbouw ook vrijer om te gaan met het ritme van de woorden en de verzen. De verdeling in langere en kortere strofen is hier een schitterend voorbeeld van. Voor wie het moeilijk vindt om dit te volgen: in De Taalstaat van Frits Spits heeft Geelen het onlangs netjes uitgelegd.
Geelens Metamorphoses begint zo:
Over hoe lichamen zomaar ineens in iets nieuws zijn veranderd
wil ik het hebben. Goden, het was uw verandering, geef mij
adem nu ik van start ga en neem het lied dat nooit ophoudt
mee, vanaf het eerste ontstaan van een wereld, naar míjn tijd.
Dit is de beste opening van de drie want deze woorden zingen en borrelen aan alle kanten. Let bijvoorbeeld op de natuurlijke stilte die valt tussen ‘zijn veranderd’ en ‘wil ik het hebben’, de vanzelfsprekende klemtoon bij ‘uw verandering’, en de keuze voor het abstracte ‘een wereld’ boven ‘de wereld’, gevolgd door het expliciete accent op ‘míjn tijd’ aan het einde van de strofe. Hier is een heuse dichter aan het werk.
Volkslied
De vertaling van Marietje d’Hane Scheltema heb ik vaak gelezen, en de filosofische bespiegelingen die volgen op haar bekende ‘Alles verandert, niets vergaat’ (vanaf Boek 15, regel 175) heb ik ooit op een regenachtige zondagmiddag uit het hoofd geleerd. Bij d’Hane-Scheltema beginnen die troostende woorden, met Pythagoras als woordvoerder, zo:
En nu ik toch op volle zee mijn zeil heb uitgezet
en voor de wind ga – er is niets in deze hele wereld
dat blijft. Alles verglijdt, elk ding krijgt vorm en gaat voorbij.
Bij Schrijvers staat er dit:
Nu ik over hoge zee word voortgedreven en mijn zeilen
laat bollen door de wind: op de hele wereld is niets wat stabiel is.
Alles verstroomt en krijgt al zwervend vorm en gestalte.
En ten slotte Geelen:
En nu ik toch ‘met groot zeil vaar’, op volle zee voor de wind ga:
heel hard van stapel loop, alles erbij haal: niets op de wereld is blijvend,
alles stroomt, en verandert ook in het voorbijgaan voortdurend.
De keuzes van Geelen zijn opnieuw iets beter en dichterlijker dan die van Schrijvers, en om die reden krijgt Geelen van mij het laatste woord. Ik lees het volgende fragment als een persoonlijk volkslied om je leven naar te richten. Het is een waarheid als een koe voor onze wereld van vandaag:
Zelfs tijd kabbelt langs in gestage cadans, doet niet anders
dan een rivier; want ook een rivier zal niet stilstaan,
zelfs het speelse uur lukt dat niet, zoals een golf een
golf weg duwt en die weer de golf zal duwen vóór hem.
Zo vlucht de tijd voor zichzelf en is tegelijk ook de jager en
zal altijd nieuw zijn; want wat geweest is, moet iedereen loslaten, wat
eerst niet bestaanbaar leek, kan misschien best en dus loopt alles anders.
Anneke Neijt zegt
Heerlijk, die verschillende vertalingen naast elkaar te mogen lezen. Ik heb er Vondels Herscheppinge ook nog even naast gelegd. Die vertaling begint als volgt:
My lust t’ontvouwen hoe de vormen aller dingen
In nieuwe lichaemen verkeerden.
Vondel kiest voor een zesvoetige jambische versregel, maar weet er vakkundig een bepaalde melodische variatie in aan te brengen om een storende dreun te voorkomen.
Zou Geelens woordkeuze geïnspireerd zijn door Vondel? Hij kiest “lichamen” in plaats van “gedaanten”: Overigens vind ik Geelens keuze om de uitzonderlijke status van “mijn tijd” weer te geven met accenten minder geslaagd. Daardoor heeft de lezer niet meer de vrijheid om er een spondee van te maken.
Arno. zegt
Vertalen – van proza al, en helemáál van poëzie – is een vreselijk moeilijk kunstje! Het liefst wil je dat de vertaling van een dichtwerk leest alsof het een origineel dichtwerk is, zonder dat je per zin – of zelfs zinsnede – de lust bij je voelt opgewekt om uit te vinden wat het origineel daar heeft; wil de lezer dat, en als het goed is de vertaler evenzeer.
In dit opzicht vind ik – alleen maar op basis van de door jou aangehaalde fragmenten, natuurlijk – ook de poging van Geelen niet geslaagd, maar ik ben het met je eens: wel wat minder niet (als dat kan) dan die van Schrijvers. Terugkerend naar de opmerking waar ik mee begon: het is wel makkelijker een vertaler af of aan te vallen dan zelf te slagen.