Al jarenlang zet de Raad van Europa zich in voor de bevordering van het gebruik van regionale- en minderheidstalen, en al jarenlang heeft het geen succes. Ook in Nederland worden de Friese, Limburgse en Nedersaksische taal steeds minder gesproken. Cor van der Meer, expert op het gebied van regionale en minderheidstalen: “Als een taal uitsterft, sterft ook een deel van de cultuur en kennis van een land.”
Verschillende factoren kunnen van invloed zijn op de populariteit van een regionale- of minderheidstaal. Maar volgens Hans van de Velde, hoogleraar sociolinguïstiek, is de opvoeding van ouders een sleutelfactor in het voort laten bestaan van een taal. Van de Velde: “Zij bepalen of ze een taal wel of niet doorgeven. En dat is precies waar het wringt. Als ouders ervoor kiezen een kind tweetalig op te voeden, kan het zijn dat op een bepaald moment in de taalontwikkeling, het kind de talen door elkaar gaat husselen. En dan raken de ouders in paniek en besluiten ze het kind alleen nog maar de standaardtaal te leren.”
Een bijkomend probleem is dat ouders bang zijn dat het vocabulaire per taal kleiner is, doordat ze twee talen leren. Van der Velde: “Ouders zijn bang dat een deel van de hersencapaciteit van een kind wordt opgeslokt door een taal waar ze in de toekomst misschien niks meer aan hebben. De beheersing van een internationale taal, zoals het Engels, geeft een groter gevoel van economisch nut. In dit geval zou de nationale taal dienen voor het onderwijs en functioneren in de maatschappij. Maar het gevoel dat een regionale taal dan overblijft als de taal van je hart, gaat er bij veel ouders niet meer in.”
Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) blijkt dat zo’n 10 procent van de 15-plussers in Nederland thuis nog in een regionale taal spreekt. Janet Smink (37) is geboren en getogen in Friesland en heeft twee kinderen die ze bewust in het Nederlands opvoedt. “Ik ben zelf Friezin en dat is duidelijk te horen. Op school kreeg ik les in het Nederlands, maar verder sprak ik altijd Fries. Ik heb hierna hard moeten werken om het Nederlands eigen te maken. Ik betrap mezelf er nog steeds op dat ik Friese en Nederlandse woorden door elkaar gebruik. Deze verwarring wilde ik voor mijn kinderen voorkomen.”
Europees Handvest
Nederland kent drie erkende regionale talen. Het Fries, Limburgs en Nedersaksisch. Wat deze talen gemeen hebben, is dat ze allemaal door een minderheid van de bevolking worden gesproken. Dit maakt ze een minderheidstaal. De bescherming en bevordering van deze talen, is sinds 1992 door het Comité van Ministers van de Raad van Europa vastgelegd in het Europees Handvest voor Regionale en Minderheidstalen. Dit Handvest biedt sprekers van de taal de mogelijkheid om deze zowel in het openbare als persoonlijke leven te gebruiken en wordt om de drie jaar gecontroleerd door een “Committee of Experts’ .
Volgens Cor van der Meer, expert op het gebied van regionale en minderheidstalen en hoofd van het Europees Kenniscentrum voor Meertaligheid en Taalleren Mercator, kan het Handvest alleen een rol spelen als de overheid zich er ook daadwerkelijk achter schaart. Maar uit het zevende rapport van de Raad van Europa blijkt dat Nederland niet voldoet aan de afspraken van het Handvest. De Raad van Europa dringt erop aan dat Nederland actie moet ondernemen op bijvoorbeeld de gebieden rechtspraak en onderwijs. Ook zou het gebruik van het Limburgs en Nedersaksisch opgenomen moeten worden in de Mediawet.
Volgens Van de Velde speelt meertaligheid overal, maar is het niet overal een conflict. Toch is Nederland niet het enige land dat moeite heeft met de bescherming van minderheidstalen. De Verenigde Naties heeft het decennium 2022-2032 uitgeroepen tot International Decade of Indigenous Languages vanwege de verwachting dat aan het einde van de 21e eeuw 30 procent van de 7400 gesproken talen in de wereld is uitgestorven.
Actieve rol burger
Er wordt al jarenlang actief beleid gevoerd om minderheidstalen te beschermen. Maar volgens Van de Velde is er ook een belangrijke rol voor de burger zelf weggelegd. “We moeten niet altijd maar wachten op vadertje Staat om de minoriteit van een taal omhoog te trekken. Burgers moeten zelf aan de slag en het is aan het Rijk en de Overheid om dit te ondersteunen.” Volgens Van der Meer ligt hierin ook een belangrijke rol bij instituten zoals Mercator om te zorgen dat burgers zich bewust zijn van de rol die zij hierin spelen.
Sandra de Bruijn komt zelf uit Zuid-Holland, maar woont inmiddels al vijftien jaar in het Gelderse Nijkerk. Met haar toenmalige man had ze een tankstation in het dorp, waar ze de Nijkerkse taal snel eigen heeft gemaakt. Sandra en haar nu ex-man, vonden het belangrijk dat hun kinderen ook Nijkerks leerden. “De taal creëert voeling met je omgeving en er komt ook een bepaalde nostalgie bij kijken.” Toch is het bij hun kinderen alleen gebleven bij Nijkerks verstaan en een aantal woorden spreken. “Plat praten, in hun ogen, is iets wat vooral oudere mensen doen. Die letten bij jongere generaties extra op uitspraak en of het wel klopt wat ze zeggen. Dit brengt een bepaalde mate van ongemak met zich mee, dus dan gaan ze liever Nederlands praten.”
De toekomst
Volgens Van der Velde sterven talen voortdurend uit: “Als je een taal niet meer doorgeeft, duurt het twee á drie generaties voor een taal uitsterft.” Maar de vraag is, of dat erg is. “Als een gemeenschap besluit een taal niet meer te spreken, is dit een gevolg van een veranderende maatschappij. Talen zijn voortdurend in beweging, maar ik geloof niet dat we naar een wereld toegaan waar maar vijf talen overblijven. Je wil als mens tot een grotere groep behoren, maar je wil je ook afzetten tegen oudere generaties. Zo ontstaan er altijd weer nieuwe dingen, ook in de taal.”
Van Der Meer maakt zich zorgen, maar is ook hoopvol voor de toekomst. “Zolang er nog mensen zijn die de taal spreken en ook durven te spreken, is er altijd een nieuwe generatie sprekers. We kunnen samen naar oplossingen zoeken, maar als dat niet gebeurt, lopen we het risico een taal kwijt te raken. En hiermee ook een belangrijk deel van de cultuur van een land en de kennis die hierin besloten ligt. Het is heel jammer als zulke elementen verloren gaan, maar soms is het ook goed als een taal uitsterft. De wereld verandert en we leven nu heel anders dan honderd jaar geleden.”
Demi van Rooij studeert over een paar weken af de Fontys Hogeschool voor Journalistiek in Tilburg.
Harrie Scholtmeijer zegt
Het is niet waar dat ouders een sleutelrol spelen in het doorgeven van minderheidstalen. Dan zou de gebarentaal in Nederland allang uitgestorven zijn, want 95 % van de dove kinderen heeft horende (vaak niet-gebarentaalvaardige) ouders, en het gebruik van gebarentaal is een eeuw lang op dovenscholen in Nederland verboden geweest. Toch bestaat de gebarentaal nog steeds, en dat komt omdat kinderen op die scholen de gebaren aan elkaar leerden. Typerend voor minderheidstalen is dat ze niet verticaal, van generatie op generatie, worden overgedragen, maar horizontaal, van leeftijdgenoot op bijna-leeftijdgenoot. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld straattaal, of het Nedersaksisch. Die laatste taal wordt door ouders niet zo veel meer gesproken, maar wel volop in de kroeg, de drankkeet, bij de paasbult of bij het carbidschieten, op de boerderij of de bouwplaats, en daar nemen jonge sprekers die taal van elkaar over.
Reitze Jonkman zegt
Harrie Scholtmeier schrijft hier ware woorden. Bij een nadere analyse van de cijfers van de taalsurvey Taal yn Fryslân op ‘ e nij besjoen (1993) kwam bij een intergenerationele analyse (niet gepubliceerd) naar voren dat moedertaalsprekers van het Fries voor een (groot) gedeelte anderstalige (voor)ouders hadden: Nederlands, Stads, Bildts, Stellingwerfs, enz. Het is – zoals Scholtmeijer dat noemt – dat de minderheidstaal ook horizontaal wordt doorgegeven. In de sociaal-psychologische literatuur (Giles et al.) wordt dit onder de dimensie Solidariteit geplaatst, een geduchte concurrent van de dimensie Prestige. Het Fries wordt vooral beoordeeld op de solidariteitsdimensie, niet op de prestigedimensie.
Over de afname van het Fries is in de eerste grote taalenquête De Friezen en hun taal (1967) een nog al vertekende rapportage gemaakt door het zakken van het Friese taalgebruik thuis af te zetten tegen het stapsgewijs dalende gebruik van het Fries buiten de deur: met de buren, op het werk, in de winkel, bij dokter, bij dominee, hiermee suggererend dat de prestigedimensie de belangrijkste factor was. Als dezelfde analyse voor Nederlandstaligen werd toegepast was er ook een stapsgewijze afname voor het Nederlands te zien ……
Ergo: laten we ons zelf geen rad voor de ogen draaien door bij het doorgeven van de minderheidstaal alleen naar het prestige van een taal te kijken.
Leonie Cornips zegt
Helemaal eens met Harrie Scholtmeijer. Waar is de onderbouwing dat ouders het dialect/regionale taal/ niet doorgeven? Er zijn drie artikelen die laten zien dat dit proces veel complexer is:
Voor Europa:
• De Houwer, de (2017). Minority language parenting in Europe and children’s well-being. In N. Cabrera & B. Leyendecker (Eds.), Handbook of Positive Development in Minority Children (pp. 231-246). Berlin: Springer.
Voor het Limburgs:
• Cornips, Leonie. 2020. The impact of preschool attendance on children’s bidialectism in The Netherlands: Why toddlers may stop speaking a regional language (Limburgish) at home. Language in Society 49(3): 333-355. https://doi.org/10.1017/S0047404520000275
• Morillo Morales, Gino & Leonie Cornips. 2022. Minoritising a regional language in multilingual preschools in Dutch Limburg. Teachers’ and toddlers’ choices between Dutch and Limburgish. International Journal of Bilingualism. https://journals.sagepub.com/doi/10.1177/13670069221079335