De aardbeving van Lissabon in 1755 trok over Europa net als de beeldenstorm van de Verlichting dat deed. Filosofen en schrijvers werden aan het denken gezet: wat zijn de implicaties van dit soort gebeurtenissen, hoe moeten we de samenleving inrichten? Pieter van Woensel (1747-1808), een schrijver die rampen en revoluties aan elkaar gelijkstelde, was één van hen. Over het algemeen wordt hij gezien als progressief denker, maar klopt dit beeld wel? Om deze vraag te beantwoorden zullen we twee teksten uit zijn almanak De Lantaarn onderzoeken, nadat we kort gekeken hebben naar de algemene Nederlandse reactie op de aardbeving.
Lissabon
Een ramp leidt tot bezinning en discussie, zowel in het heden als het verleden. Mensen worden geconfronteerd met een grootse gebeurtenis die hen machteloos laat voelen, het doet beseffen dat dit ieder kan overkomen, niemand is er bestand tegen. Tegelijkertijd vraagt men af hoe zoiets kan gebeuren: we hebben toch een fantastische gezondheidszorg? We leven toch in de best mogelijke wereld? Waarom doet een welwillende God ons dit aan? In 2020 bracht de coronapandemie zo’n schok teweeg, in 1755 deed de aardbeving van Lissabon dat. Schrijvers, literatoren, philosophes: iedereen had er wat over te zeggen.
Zo ook in Nederland. Neem bijvoorbeeld twee anonieme rampliederen, Treur-zang over de Elende van Lissabon en Treur-lied, Over de verschrikkelijke Aardbeving tot Lissabon, en andere Plaatzen in Portugal.1 De kernboodschap in beide liederen is dat God de mens voor zijn zonden gestraft heeft, en dat het dus belangrijk is te bekeren. Hoewel de ramp niet in Nederland plaatsvond, werd het toch op de eigen bevolking betrokken: ‘Hoe beefden hier de Stroomen! / ’t Scheen ons een drygement, / ’t Kan ons ook over komen, / Dit bedroefd Elend.’2 Het is duidelijk: de burger alhier moet bekeerd worden, anders krijgen ook wij te maken met zulke rampen.
De gebeurtenis bracht een discussie op gang: moest de oorzaak van de ramp gezocht worden in God of de natuur? In de Nederlanden grepen de geestelijken deze mogelijkheid aan om eindelijk weer eens van zich te laten horen, na jaren van ondermijning en ridiculisering door verlichtingsdenkers en hun aanhangers.3 De liederen behoren tot deze categorie. Tegelijkertijd bood de ramp ook de mogelijkheid om juist een geseculariseerde oorzaak aan te wijzen: dit was het resultaat van natuurlijke processen waar God niets mee te maken had; een zienswijze die met name in Duitsland, Engeland en Frankrijk steeds meer invloed kreeg.4 Rampen werden een vehikel om grotere kwesties mee te beslechten.
Van Woensel
Pieter van Woensel deed dit ook. In De Lantaarn voor 1796 schrijft hij over een ‘naauwe vermaagtschap’ tussen
de Revolutien en de Aardbevingen. Gelyk de laatsten Steden verwandelen in Meiren, Bergen in Valeyen, Waterplassen in Vulcaanen, alzo bezitten de Revolutien de specifieke kragt van allerlie zoort van Metamorphosen, verbakkende een Koekenbakker in een Lycurgus, een Kapoen in een Kemphaan, makende van Heer Knegt, van Knegt Heer, van een Schoorsteenveger een Diamantzetter, van een Auteur een Boekverkoper, en van een Boekverkoper een….? een…? alles wat gywilt, behalven een Boekverkooper.5
Natuurlijke rampen en maatschappelijke revoluties worden aan elkaar gelijkgesteld. Waar een aardbeving leidt tot grote fysieke, natuurlijke veranderingen, leidt een revolutie tot grote sociale, maatschappelijke wijzigingen. Dit schrijft hij in zijn satirische almanak De Lantaarn, waarvan er tussen 1792 en 1801 vijf verschenen zijn. In het jaarboek komen allerlei soorten stukjes voor: van geneeskundige verhandelingen – hij was immers arts – tot politieke beschouwingen, gepaard met zelfgemaakte spotprenten. Een literaire cocktail.
Hij presenteerde zichzelf graag als excentriekeling, een buitenstaander, en stond bekend om zijn progressieve ideeën.6 Bovendien werd hij gezien als navolger van Rousseau en speelde met dat imago door net als de Franse filosoof met een bontmuts op geportretteerd te worden. Tegelijkertijd kun je je afvragen of hij echt zo onafhankelijk en vernieuwend was: hij behoorde tot de kennissenkring van vooraanstaande politici en was onderdeel van de elite die hij beschimpte.
In twee teksten uit De Lantaarn voor 1798 komt de ambivalentie ten opzichte van maatschappelijke veranderingen het duidelijkst naar voren, namelijk in Over revoluties en Is mijn natie geschikt voor democratie?7 In de eerste beschrijft hij revoluties en politieke veranderingen als ziektes die elkaar opvolgen, die de weg voor elkaar bereiden: ‘Waarom zou ook het nieuwe bewind niet omvergeworpen kunnen of moeten worden?’8 Uiteindelijk leidt dit ertoe, schrijft hij, dat het weefsel van een goede regering uiteen getrokken wordt; het is voor de staat hetzelfde als het breken van een been voor de mens. Tegelijkertijd nuanceert hij zijn punt: hij eindigt de tekst met de toevoeging dat dit niet betekent dat ‘men altijd muurvast moet vasthouden aan één regeringsstelsel’.9 Grote veranderingen zijn ongewenst, maar helemaal geen verandering dus ook.
In de tweede tekst laat hij zien afkeurend tegenover democratie te staan. Hij geeft verschillende argumenten: er zijn te veel inwoners om het goed te laten verlopen, partijschap – een onvermijdelijk gevolg van democratie – is ‘altijd dodelijk’, de grote massa is niet kundig genoeg om wetten te maken: ze grossiert in ‘domheid, drift, kwaadaardigheid, afgunst, ongemanierdheid’ en er is te veel ongelijkheid, waardoor de rijken uiteindelijk de enigen zijn die echt wat in te brengen hebben.10 Mensen verlangen naar verandering en revolutie, en dat is de enige reden waarom ze de democratie als iets goeds beschouwen, stelt hij. Het gaat dus uitsluitend om puberale, volkse overwegingen.
Ook hier weer blijkt dat Van Woensel geen aanhanger is van revolutionaire veranderingen. Hij is iemand die satire bedrijft, pseudoniemen gebruikt, en zo ambivalente standpunten in kan nemen: voor de Verlichting in theorie, maar tegen Verlichting in de praktijk. Hij verzet zich tegen zowel de eenling als de massa. Van Woensel hield van verandering, maar het landschap mocht niet te snel aangepast worden. Een excentriekeling die graag de maat houdt: dat zie je niet vaak.
Bibliografie
De Vreese, Katrien. ‘De aardbeving van Lissabon (1755-1756) en de receptie ervan in de Zuidelijke Nederlanden en het prinsbisdom Luik.’ Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 38 (1984): 55-67.
De zingende zwaan, of vervolg op de Overtoompse markt-schipper. Amsterdam: Joannes Kannewet, 1759.
Nieuwenhuis, Ivo. ‘De ambivalente Amurath: “De Lantaarn” van Pieter van Woensel als relativerende satire.’ De achttiende eeuw 42, nr. 2 (2010): 217-235
Van Woensel, Pieter. De Lantaarn, samengesteld door André Hanou. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2002.
Van Woensel, Pieter. De Lantaarn voor 1796. Amsterdam, 1796.
Wesselo, J.J. ‘Pieter van Woensel alias Amurath-Effendi, Hekim-Bachi.’ Tirade 13 (oktober 1969): 446-470.
Thijs Lindhout is student Letterkunde aan de VU
Rolf den Otter zegt
Dank voor het artikel! Er zitten vaak bijzondere stukken in van Woensel’s lantaarn. Zoals deze parodie op sentimentalisme: https://youtu.be/1ZUSx5-t0Xo?si=wy1nbjCfTAmg0k9a
R. Kruzdlo zegt
Thijs Lindhout, mag ik jouw artikel overnemen voor de website PP Portugal, en enventueel, achteraf met jouw goedkeuring, iets toevoegen aan informatie. Eerst zal ik op je goedkeuring wachten.
Dank
Thijs Lindhout zegt
Dat is goed. U kunt mij bereiken via thijslindhout01@gmail.com.
Daniel Cunin zegt
Beste Thijs Lindhout, in de jaren negentig heb ik een artikel in mijn moedertaal over Pieter van Woensel geschreven. Het stukje heb ik later online geplaatst :
http://flandres-hollande.hautetfort.com/archive/2009/10/25/napoleon-aigle-ou-coq.html
Groeten.